uitgelicht
collectie-
stuk
Blog 30 Ketelig 2
Auteur(s) op 6 september 2015
Trefwoord(en) ,
Discipline(s) ,

Terug naar overzicht blogs

Hoofdletters of kleine letters

Het vorige bericht Ketelig ontlokte onder andere de volgende reactie aan Ad Berends en Henri Brandenburg van de werkgroep Paleografie in Zeeland: “JBC schrijft de letter c vaak groot zonder een hoofdletter te bedoelen. Het is dus niet nodig en o.i. niet wenselijk in de transcriptie ‘can’ en ‘corf’ met hoofdletters schrijven.” [1] Allereerst ben ik de heren erkentelijk voor hun kritische opmerkingen en ik ben het er direct mee eens dat die hoofdletters niet nodig zijn, maar de wenselijkheid hangt af van de bedoeling die men met de transcriptie voor ogen heeft.

Het uitgangspunt bij het transcriberen van de projectgroep Rederijkers Zeeland is het zo neutraal mogelijk aanbieden van de transcriptie, d.w.z. dat de oorspronkelijke tekst wordt overgenomen (inclusief omissies en fouten). Een en ander is besloten met instemming van de projectleiders. Dit betekent dus dat het er niet om gaat een zo leesbaar mogelijke tekst aan te bieden, wat bijvoorbeeld wel gewenst zou kunnen zijn bij de publicatie voor een groot publiek. Waarom is hiervoor gekozen?

  • Om de stijl, in dit geval van JBC, zichtbaar te maken. Het gaat daarbij niet alleen om de gehanteerde schrijfstijl, maar evenzeer om de toepassing van de “spelling” in die dagen. Waarom schrijft een auteur juist op deze manier? Staat hij daarin alleen of volgt hij de mode?
  • Om te voorkomen dat de (zeer diverse) transcribenten aan het interpreteren en veranderen gaan. Je kunt een tekst al snel beïnvloeden door bijvoorbeeld het invoegen of weglaten van leestekens.
  • Bij wetenschappelijk onderzoek is het een eis dat men uitgaat van de oorspronkelijke tekst. De wetenschapper kan dan vanuit die situatie zijn eigen (onderzoeks-)keuzes maken met zijn eigen interpretaties en analyses.
  • Letterlijke weergave speelt een belangrijke rol als het erom gaat om verschillende teksten met elkaar te vergelijken.

Terug naar de letter C. Als ik inderdaad overga tot kleine letters, wat doe ik dan met de letter C aan het begin van een versregel? JBC gebruikt op deze plek in de regel kleine letters, maar soms een hoofdletter. Waartoe besluit ik hier? Nog ingewikkelder wordt het met het veelvuldig door JBC gebruikte woord als Christi. Het ligt voor de hand om hier een hoofdletter te kiezen, want een naam en nog wel van Christus. JBC schrijft namen echter regelmatig met kleine letters,  zo vind je zelfs het woord God soms met een kleine letter. Dus wat kiezen we hier?

Dit betekent niet dat overnemen wat er staat, leidt tot minder problematische situaties. JBC schrijft meer letters die ogen als een hoofdletter. De letter L aan het begin van een woord bijvoorbeeld. Daar kun je echter toch voor weergave met een normale l kiezen, omdat JBC ingeval van een echte hoofdletter L dat zeer nadrukkelijk laat zien door een grotere weergave van de schrijfletter of door gebruik van de gedrukte kapitaal L. Een echt probleem wordt gevormd door de letter S, in veel gevallen is het volstrekt onzeker of er een kleine letter dan wel hoofdletter wordt bedoeld. In die gevallen waar je beslist niet uitkomt, maak je veelal dan toch een keuze voor de hedendaagse opvattingen.

Misschien is het goed om over deze lastige materie de verschillende praktijkervaringen eens uit te wisselen en te bekijken of er transcriptieregels zijn, die aanpassing behoeven.

’t soetste soet

Als kenners van het handschrift van JBC geven de beide heren eveneens enkele goede suggesties tot een andere keuze bij de transcriptie. Een belangrijke is ’t soetste soet in plaats van t feest soet in de tweede strofe, maar de klapper zit in de slotregel: niet Roert maar ten dag u … maar Roert maar ter deeg u … Hoe erotisch wil je het hebben?
Met dank aan Ad Berends en Henri Brandenburg plaats ik het gedicht opnieuw inclusief de aanpassingen. En voor de mensen die nog niet weten hoe JBC eruit ziet, hier volgt zijn portret.

Op het trouwe van
S[eigneu]r ketel
met
Iuffrouw de Bie

Wanneer de soete bie geprickelt wort tot teelen
door ’t ketelige minne [onleesbare doorhaling] vier dat herte[n]ziel Can speelen
begeef shaar uijt de Corf tot jnde loght te swarmen
dogh roert de ketel maar so valt shem graag in d’armen

een ander

wanneer het jeugdig bloet Comt stygen int gewright
van al dat son beschijnt wort tbietie vaaq verplight
te suygen t soetste soet, tot teel sught, en tot swarmen
maar opde ketel klanq so valt s’in ketels arme

Een ander

Hoe schuw het bietie js e[n] hoe geneeg tot swarmen
valt eghter op t weluijt van ketel in sijn armen
al waar het uyt de Bron van ’t ketelige nat
Comt suyge ’t soetste soet en worde vol e[n] sat

Roert maar ter deeg u …

Bronnen

[1] De volledige reactie is te lezen op (29) Ketelig.

Geplaatst door Jan van Loo op 6 september 2015.

Terug naar Rederijkers in Zeeland

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *