uitgelicht
collectie-
stuk

Blog Guépin (6) Embleem de Faam

20 december 2021

Belemmering talent

Wie ingelogd is bij het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (RKD) krijgt onder de noemer Jan Guépin de volgende kwalificaties onder ogen: kalligraaf, dichter amateurtekenaar, overigens zonder toevoeging van enig feit. Wij gaan ons concentreren op de laatste kwalificering met bijzondere aandacht voor het ‘vignet’, een begrip dat diverse betekenissen heeft, maar hier zal het gaan om een embleem.

Vanwaar deze aandacht? Frederik Nagtglas (1856-1902) vermeldt in zijn levensbeschrijvingen van bekende Zeeuwen dat Guépin menig vignet schetste voor werken die hij voornemens was uit te geven.1 Hij schrijft dit in 1890 en moet geweten hebben dat er van Guépins werken weinig is uitgegeven en of zijn constatering terecht is, zal nog blijken uit verder onderzoek. Een ‘beter’ bewijs, athans voor één vermeende uitgave, lezen we bij Nicolaas Cornelis Lambrechtsen van Ritthem in 1819.2 Hij is de zoon van Nicolaas Lambrechtsen (1716-1780) die een goede vriend was van Guépin en beschikte wellicht over handschriften en privédocumenten uit de nalatenschap van Guépin.

F. Nagtglas (1856-1902) (Foto KZGW) en N. C. Lambrechtsen van Ritthem (1752-1823)

Guépin zou in 1739 het voornemen gehad hebben enige gedichten uit te geven en had voor die bundel zelf een vignet getekend “verbeeldende de Faam, welke de linkerhand, met een vleugel versierd, naar boven verheft, maar de rechterhand, waarin zij een keten, aan een ijzeren geldkist vastgemaakt, vasthoudt, naar beneden laat hangen.” Het bijbehorende motto luidde: “Ut me pluma levat, sic grave mergit onus” (zoals de veer me verheft, zo slokt de zware last me op).

Helaas is er geen duidelijkheid over de bundel, maar misschien gaat het om de dichtbundel ‘Brieven in rijm en onrijm’ uit 1735.3 Deze bundel handelt over een briefwisseling tussen (de twee aankomende poëten) Guépin en Hermanus Jaarsma. Beide heren koketteren en bewieroken elkaar (op spottende toon?) met hun dichterstalent en -kennis. Als zware last ervaren ze het beklimmen van de Parnas, de berg van de dichters, de muzen en de dichtkunst. Ook in het vignet is talent een centraal gegeven.

De Faam en het devies leiden namelijk naar embleem 121 uit de embleembundel van Andrea Alciati uit 1531.4 Een typisch embleem bestond uit een motto, een afbeelding (pictura) en een onderschrift (subscriptio). Aan de hand van deze drie elementen moest de lezer de bedoeling van het embleem doorgronden. GUépin zal zeker bekend geweest zijn met de werkwijze bij emblemen door de emblemen van Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) en Jacob Cats (1577-1660) en misschien ook wel met die van Alciati.

We zien duidelijk de gevleugelde linkerhand naar boven wijzen en de rechterhand blijft omlaag gericht door een zware steen die aan de hand geketend is. De kern van dit embleem is dat de grootste talenten belemmerd worden door armoede. En Alciati doelt blijkens het onderschrift daarmee op de (geestelijke) armoede die jaloers is op de roem. Guépin tekende echter geen zware steen, maar een ijzeren geldkist. Daardoor krijgt het embleem een satirisch effect. Tegelijkertijd verbeeldt hij mogelijk de werkelijkheid, want misschien zat hij toen al in de geldzorgen. Later in zijn leven was dat zeker het geval. Het kan natuurlijk ook zijn dat hij zich simpelweg in zijn ontwikkeling als dichter gehinderd voelde, omdat hij ook moest werken voor de kost en daardoor dus minder tijd had om te dichten. In het handschrift met de brieven is noch geld noch afgunst aan de orde. Het blijft daardoor onzeker of het vignet voor deze bundel was bedoeld.

1. Nagtglas F., Levensberichten van Zeeuwen, deel 1, Middelburg 1890, 310.

2. [N.C. Lambrechtsen], ‘Hulde aan de nagedachtenis van wijlen Jan Guepin, weleer schepen en raad der stad Vlissingen, en aldaar overleden in den jare 1766’, in: H.W. Tydeman en N.G. van Kampen, Mnemosyne. Mengelingen voor Wetenschappen en fraaije Letteren, VI Stuk, Dordrecht 1819, 200.

3. Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg, KLUIS Handschrift 2771, Brieven in rijm en onrijm: door verscheyde aan malkanderen geschreven – Afschriften van brieven.

4. Andrea Alciati, Emblematum liber, Augsburg 1531.

Geplaatst door Jan van Loo op 20 december 2021.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *