uitgelicht
collectie-
stuk
Blog 86 Comparitieboek 382
Auteur(s) op 24 oktober 2021
Trefwoord(en) , ,
Discipline(s) ,

Terug naar overzicht blogs

De wekelijkse bijeenkomsten van rederijkerskamers waren zeker niet vrijblijvend en de leden waren dan ook verplicht om te verschijnen. In ‘s-Gravenpolder werd dat consciëntieus bijgehouden in de zogenaamde comparitieboeken, in feite weinig anders dan presentielijsten. Er zijn vijf van deze boeken bewaard gebleven: inv.nr 382 (1619-1635), 383 (1636-1657), 384 (1710-1716), 385 (1717-1740) en 386 (1763-1818). [1] Het eerste deel (382) omvat zo’n 155 ongenummerde folia. Inderdaad met alleen maar namen of zijn er nog andere voor ons interessante zaken genoteerd?

Al bladerend…

Al bladerend valt een aantal zaken meteen op. Allereerst de rijen met namen, waarbij het aantal genoteerde rederijkers gemiddeld varieerde tussen de tien en vijftien. Bij de namen volgde de hoeveelheid genuttigde bieren (veelal twee). Bovenaan de lijst werd de datum van de kolve (vergadering) vermeld. Als enige toevoeging bij de namen komen we de functie tegen, die de betrokkene binnen de kamer vervulde: de hooftman, de prince, de dekens, de ontfanger, de colfmeesters (leidt de colve of bijeenkomst), de (tweede) helpe en de gemeene gesellen. Daarnaast wordt de aandacht getrokken door de verschillende handschriften en de aanwezigheid van flink wat folia met geknoei en slordig schrift. Aan het eind van elk jaar staan de boetes vermeld., bijvoorbeeld voor afwezigheid of kwaadsprekerij en hetzelfde geldt voor rekeningenposten.

Het begin

Je begint natuurlijk met de aanschaf van het boek en vervolgens ga je schrijven. De eerste folia zijn volgekalkt met probationes pennae: pennenprobeersels, het uitproberen van de pen. Op bijgaande afbeelding zelfs rondom een lijst met namen. Op het folio erna begint het boek daadwerkelijk:

Desen boeck is gecocht int Jaer Ons Heeren 1619 opten 26 dec[em]ber Voor het Gilde van Retorica genaemt het geselschap der violieren Om in te schrijven de vergaderinghe daer Camer Jaer en dathum en[de] voorts andere dinghen by artyckelen gestelt soo ghy hier naer sien sult.

In deze aanhef staan enkele interessante mededelingen. De datum is 26 december 1619, dus tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). [2] De rederijkers zelf schrijven als naam van hun gilde Het geselschap der Violieren. Deze omschrijving wordt herhaald in 1633 en 1635. Ook de volgende benamingen komen voor: De Camer van de Violier, de Fiolyren Camer, Het Violieren geselschap. Voor het gilde zijn de omschrijvingen: Het gilde van Retorica, het gilde van Sente Barbara en de broeders van synte Baerbara. Deze laatste twee omdat St. Barbara de beschermheilige is van de ‘s-Gravenpolderse rederijkerskamer.

Wat er in de comparitieboeken geschreven dient te worden, gebeurt niet voor de vuist weg, maar by artyckelen gestelt. Deze formulering verwijst naar de statuten van de kamer. De oudste versie uit 1596 is niet bewaard gebleven, maar wel de afschriften ervan uit de jaren 1734, 1774 en 1792. [3] Het eerste artikel in de statuten bespreekt van offecieren te maken ofwel het benoemen van de functionarissen van de kamer, waarvan de prince de belangrijkste is. Vanzelfsprekend gebeurde dit jaarlijks en wel op de naamdag van Sint Nicolaas (6 december). Dat is wat merkwaardig als je weet dat de beschermheilige van de kamer St. Barbara is en haar viering is twee dagen eerder op 4 december. Wat er nog meer te vinden is in de comparitieboeken gerelateerd aan de statuten, zal te zijner tijd worden vastgesteld. Onze aandacht gaat nu uit naar notities die afwijken van de voorgenomen opzet.

Gedichtjes

In de wetenschap dat er veel toneelrollen van ‘s-Gravenpolder bewaard zijn gebleven, hoop je dat er in verband hiermee iets te vinden zal zijn. Slechts eenmaal is dat het geval en wel op een losse quitantie die is toegevoegd aan 1631: In de feeste op het spil, x s[chelling]. Het is onzeker of deze post bij 1631 hoort. Ervaring leert dat er soms gedichten of versjes opgeschreven worden. Op de afbeelding hierboven valt rechtsboven als een probatio pennae het volgende versje te lezen:

prince Reinnisse
die u ducht 
[deugd] doet kust
u lieff als ghij mucht
doen lieff als ghy mucht

Serieuzer is de retoricale aansporing na de aanhef in 1619, waarin tevens het devies met deugt verwinnende is verwerkt:

Eersame Broeders in Trouwen
wilt de Conste in eeren Houwen
binnen Sgrauenpold[er]se pleyn [duidelijk]
soo suldy met deught v[er]winnen certeyn [zeker]

Een laatste voorbeeld van een gedichtje is van de hand van Geert Jobsen Kelleman tijdens de colve op 20 november 1625:

Bemint de Penne ende House in eeren
want daer meenighe door trimperen 
[tramperen?; onrustig heen en weer lopen]
want hadden sommighe de Penne wel bemint
sij waeren behouwen bouen wint

Enkele bijzonderheden


Ik Bij kenne
Verakkoureert Te Zijn van
het Meel voor seevenkense sellegen
en agt Groote Vlaams Soo lang
als ik Moolenaar Ben
alle Iaar Jan raas

 

Deze verklaring van de molenaar Jan Raas is een prachtig voorbeeld van een handwerkman die niet vaak schrijft. Hij verklaart akkoord te zijn om ieder jaar een hoeveelheid meel te verstrekken met een prijs ter waarde van zeven schellingen. [4]  In dit comparitieboek staan enkele vermeldingen in verband met (een zak) meel of tarwe.

En nu het woord ‘prijs’ is gevallen, wat te denken van de volgende vermelding? Pyeter Jans[sen] gys[sen] dye wel doet is waerdich om prys[en] (1622). Heeft Pyeter Janssen Gijssen meegedaan aan een wedstrijd en verdient hij waardering om de behaalde prijzen? Of moet hij geprezen worden vanwege zijn goede werken? Uit 1622 is van ‘s-Gravenpolder in ieder geval geen evenement bekend, wel uit 1628 wanneer de kamer Heinkenszand aandoet. [5] Maar het meest merkwaardig is het feit dat de naam Pyeter Janssen Gijssen in de presentielijsten niet voorkomt. Wie was hij, waarom staat hij hier vermeld en wat wordt er precies bedoeld?

Een zeer vreemde post lezen we over 2 april 1623: Den 2 april van exsis vant Lant gege[uen] en dan volgen er 6 namen van rederijkers die elk 1 groot ontvingen. Excis is accijns. Vooralsnog is onduidelijk waar het hier om gaat. Wel helder is de weergave van 12 maart 1634: Als noch ghecocht op den xijsten maerte een kyste van copinynken [?] Jan Baeys daer de Juweelen ende lyggen aencomende de broeders van synte baerbara, voer de somme van vij schellingen ende betaelt op den selfden tijt. Er is een kistje aangeschaft van koper(?) om de kamerjuwelen in te bewaren.

Tot slot

Ogenschijnlijk lijkt het niet zo spectaculair wat dit comparitieboek aan bijzondere vermeldingen herbergt. Maar bedenk, we hebben nog vier delen te gaan. Er valt trouwens nog veel meer te zeggen over dit deel: zo kun je nagaan wanneer de kolven plaatsvonden in de loop van het jaar. Bij sommige rederijkers staat vermeld wanneer ze voor het eerst optraden, evenals hun datum van toetreding. Al met al kunnen we besluiten met de comparitieboeken waardevolle documenten te bezitten, die samen met de statuten en de overgeleverde toneelrollen te zijner tijd een goed inzicht bieden in het reilen en zeilen van Het geselschap der Violieren te ‘s-Gravenpolder.

Bronnen

[1] Deze archivalia bevinden zich in gemeentearchief (GA) Borsele te Heinkenszand. Voor de duidelijkheid: er is een plaatsnaam Borssele (met dubbele s) en de gemeente Borsele die de plaatsen op Zuid-Beveland bevat.
[2] Dit is het bestand in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648).
[3] GA Borsele, inv. nr. 381. Transcripties van deze statuten zijn in voorbereiding.
[4] GA Borsele, inv.nr. 381, het eerste folio van statuut 1734. Nadere bestudering van het statuut moet duidelijk maken of het hier om een verkregen recht gaat. In het statuut gaat het trouwens alleen over tarwe.
[5] GA. Borsele, inv. nr. 382 Comparitieboek, 1 oktober 1628. Vreemd is dat deze vermelding aan het eind van het boek geplaatst is na 1635. Mogelijk omdat het een rekening betreft? Zie ook: (11) Snippers.

Geplaatst door Jan van Loo op 24 oktober 2021

Terug naar Rederijkers in Zeeland

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *