- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
Rederijkers een saai onderwerp? Het tegendeel blijkt uit wat u hier leest: een en al avontuur. Eerder besteedden we al aandacht aan het feit dat Jan van Dale op zoek is naar een vermist werk uit 1427 dat in het archief van Sluis zou zijn. Hij schrijft in De Navorscher, 1853, 98: Mij is gebleken dat, tot den jare 1775 en welligt ook nog later, onder de papieren en boeken van het Archief te Sluis, berustte: ,, Een nieuw Spel- ofte Comedieboeck, gemaeekt door CORNELIS SARREAU, in 1427”. Te vergeefs heb ik het gehele Archief door naar dit zeker belangrijke werk gezocht.
Zijn vraag was een goede reden om te onderzoeken of hierover iets geschreven staat in het boek over het leven van Jan van Dale: Een leven in woorden door Lo van Driel en dit had verrassende gevolgen. [1] Jan van Dale heeft namelijk het werk zelf ontdekt en er dus ook zelf over geschreven. Het blijkt te gaan om een manuscript uit 1527 van de Bruggenaar CORNELIS EVERAERT, waarin hij zelf zijn spelen heeft opgeschreven. Het wordt thans bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel onder het nummer ms. 19036. [2] Wat is er gebeurd?
Op een goede dag in 1859 bood de Leidse hoogleraar Tydeman een afschrift ten geschenke aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden met het voorstel het te publiceren in de Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuws-Vlaanderen, waarvan Janssen en Van Dale de redacteurs waren. De secretaris van de Maatschappij, het is dan mei 1860 geweest, benaderde daarop beide redacteuren met de vraag of ze interesse hadden in plaatsing. Het bleek daarbij te gaan om een spel van zinne van Cornelis Everaert, dus er was met graagte belangstelling.
Toen ze het manuscript ontvingen, was het voor hen dan ook een complete verrassing om in het handschrift dat van P. Meesters te herkennen, een handschrift dat ze maar al te goed kenden. Hij was de voorganger van Jan van Dale als archivaris van de stad Sluis, had het spel ooit afgeschreven en vervolgens aan Tydeman gegeven. [3] Bij de voorbereiding van deze publicatie ontdekten ze verder dat J. van Vloten al enkele van Everaerts’ spelen had gepubliceerd in Het Nederlandsche kluchtspel I, Haarlem 1854, 69-96. In september 1860 is er een 4-daags Maerlantfeest te Damme met als hoogtepunt het onthullen van een standbeeld van Jacob van Maerlant. Het is bij die gelegenheid dat Jan van Dale in gesprek raakt met J. van Vloten. Deze vertelt aan Van Dale dat hij zijn spelen heeft afgeschreven van een foliant uit de Bourgondische bibliotheek, waarmee de Koninklijke Bibliotheek in Brussel wordt bedoeld. En hij voegde eraan toe dat dit ook het geval was met de kopie van P. Meesters. Besloten werd dat Van Vloten zijn afschrift zou opsturen, zodat het vergeleken kon worden met dat van Meesters. Het bleek inderdaad om eenzelfde afschrift te gaan.
Bij verder onderzoek wachtte de volgende verrassing: Jan van Dale las in een publicatie van J.F. Willems dat de spelen van Cornelis van Everaert in een foliant werden bewaard in de KB van Brussel. Het was ooit het eigendom geweest van een Sluizenaar die het had verkocht aan pastoor Andries te Middelburg in Vlaanderen. [4] Vergelijking tussen de kopie van Meesters en de afschriften van Van Vloten had voorts aangetoond dat er bij Meesters veel verlezingen voorkwamen (de schrijver heet bijvoorbeeld CURAERT in plaats van EVERAERT) en dat doet bij Jan van Dale het besef rijzen dat CORNELIS SARREAU 1427 moet zijn: CORNELIS EVERAERT 1527! Probleem opgelost.
Op welk moment Meesters het manuscript precies verkocht aan Andries, wordt niet goed duidelijk uit de verschillende bronnen. Zeker is dat hij op 24 februari 1837 overleed en dat de KB Brussel het kocht van Andries op 15 april 1837. [5]
Wij vragen ons natuurlijk af: Hoe komt het manuscript van Everaert in het archief van Sluis? Het werk zal aanvankelijk in bezit geweest zijn van Cornelis Everaert zelf. Uit het voorwerk van de Spelen blijkt dat Everaert zijn stukken produceerde in de periode 1509-1538. Hij overleed op 14 november 1556.
Op folium 1r van het manuscript zit een briefje geplakt met de tekst: Ontfaen bij mij jan van heestere van cristiaen steuens als deken van tghilde van retorijca de somme van zestien scellingen acht grooten ouer tmaecken ende vermaecken van alle de glaseuensters opde camer vande voornoemde ghilde besteet bij voorewaerde ter presentie van niclaes Lam ende Jooris de Moor ende Jaques Minne torconde mijn anteeken desen iiij Meije 1600. [Ondertekend met monogram] jan van heestere. [6] Dit verleidt tot de hypothese dat de foliant in 1600 in bezit was van de kamer van rethorica, maar het kan natuurlijk net zo goed de genoemde deken Jan van Heestere zijn geweest, die het in eigendom had. En over welke kamer hebben we het eigenlijk? De Heilige Geest of de Drie Santinnen in Brugge? Everaert was ooit van beide kamers lid. Of gaat het om de rederijkerskamer van de stad Sluis?
Van belang is verder nog het volgende: Vóór folium 265 is een briefje bijgebonden, waarop: ‘Reqte pour Cornelis de Boodt 531 £. 2 s. 6 g. zoude commen 3 £ 2 s. gr. te vallen ende verschynen baefmesse 1592 eerst commende.’ Wijst de Fransche aanhef wellicht eer naar Brugge dan naar Sluis? – Op de laatste fol. vo staat met latere (17de eeuwsche?) hand: ‘Siet staet aen… wel ghenome…’ [7] Wel belangrijke gegevens voor verder onderzoek, maar niet voor een antwoord op dit moment.
En wat deden deze spelen in Sluis? Zijn ze er daadwerkelijk gebruikt? En hoe zijn ze in het archief terechtgekomen? Voor Jan van Dale was de kwestie opgelost, voor ons zijn er nog veel onbeantwoorde vragen. Vragen die we nooit hadden kunnen stellen als archivaris P. Meester dit handschrift niet had verkocht, want dan was het zo goed als zeker verbrandt tijdens het bombardement op Sluis in 1944. Nu ligt het veilig opgeboren in de KB in Brussel en kon er in 2005 een nieuwe 2-delige editie (zie afbeelding) verschijnen verzorgd door W.N.M. Hüsken met annotaties naar moderne inzichten. Zo heeft elk nadeel, zijn voordeel …
[1] Driel, Lo van, Een leven in woorden. J.J. van Dale – schoolmeester – archivaris – taalkundige, Zutphen 2003, 149-150.
[2] Janssen, H. Q. en Dale, J.H. van, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, vijfde deel, Middelburg 1860, 311-329.
[3] Ibidem, 312.
[4] Willems, J.F. (red.), ‘ Cornelis Everaert, tooneeldichter van Brugge’, Belgisch Museum, 6 (1842), 43-44.
[5] Everaert, Cornelis Spelen (ed. J.W. Muller en L. Scharpé). E.J. Brill, Leiden 1920, XLVI noot 2.
[6] Ibidem, XLV.
[7] Ibidem, XLV noot 4.
[8] Janssen, H. Q. en Dale, J.H. van, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, vierde deel, Middelburg 1859, 137-138.
[9] Ibidem, 142.
Geplaatst door Jan van Loo op 15 augustus 2016.