Uit-
gelichte
foto
Vlissingen was volgens Willem van Oranje de eerste stad die afrekende met de troepen van Alva. Had hij gelijk?

auteur:
Peter van Druenen
(dit is de geannoteerde versie
van het gelijknamige artikel uit
Zeeuws Erfgoed, 2022-1, p. 4-7)

Het antwoord op deze vraag lijkt makkelijk, maar is het niet. Heel Nederland, inclusief Zeeland, krijgt met de paplepel ingegoten dat Den Briel de eerste was die zich bevrijdde van de Spaanse overheersing. De tekst ‘Op 1 april verloor Alva zijn bril’ behoort bij de top van meest ingesleten nationale dichtregels. Daar staat tegenover dat er voldoende aanwijzingen  zijn die aantonen dat niet Den Briel, maar Vlissingen de eerste was. Dat is geen nieuws, want de belangrijkste bron hiervoor is al langer bekend: de felicitatiebrief die Willem van Oranje op 7 mei 1572 schreef aan de Vlissingse bevolking:

‘U zal lof en eer oogsten van de andere landen, omdat u de eerste bent geweest die het Vaderland zo’n goede en trouwe dienst hebt bewezen in deze ongemakkelijke tijd. U heeft daarbij een voorbeeld gesteld voor alle anderen: ook zij kunnen, net als u, het juk van tirannie en slavernij van zich afwerpen.’[1]

Geen andere stad was eerder geweest, ook niet Den Briel, waar de Spanjaarden al waren vertrokken voordat een groepje ongeregelde watergeuzen op 1 april door de openstaande poorten zo naar binnen konden lopen.[2]

   

Lang is aangenomen dat de gebeurtenissen in Vlissingen op zich zelf stonden, slechts één dag duurden en niet meer waren dan een spontane opstand tegen de overlast die de Vlissingse bevolking ondervond van de ingekwartierde troepen van Alva. Toen deze ook nog eens de fundamenten voor een citadel liet storten op de plek waar eigenlijk een nieuwe haven was gepland en eind maart het bericht kwam dat er nog meer soldaten gelegerd zouden gaan worden, barstte op eerste paasdag 6 april 1572 de bom en slaagden de Vlissingers erin om binnen één dag de stad te bevrijden. Dat 6 april de dag was waarop de Vlissingse Opstand spontaan begon én succesvol werd afgerond is echter nog maar de vraag. Sterker nog: nieuw onderzoek in het beschikbare bronnenmateriaal wijst erop dat de gebeurtenissen al ruim vóór de eerste week van april waren voorbereid en dat de factie rondom Willem van Oranje er veel eerder bij betrokken was.

6 april kan weliswaar in de boeken blijven staan als de dag waarop de opstand eindigde, maar zeker niet als de dag waarop hij begon.[3] De enige Vlissinger van wie een document bewaard is gebleven, Joris de Raed, in 1572 rector van de Latijnse school in de stad, noemt in zijn publicatie uit 1594 over Calvijn expliciet woensdag 2 april als de dag van de opstand, daarmee waarschijnlijk doelend op het begin van de gebeurtenissen.[4] Deze zienswijze past uitstekend in de aanname dat de fundamenten van de  Vlissingse Opstand al ver voor 1572 waren gelegd en wortelden in het besef bij de politieke hoofdrolspelers van die tijd dat de stad een zeer strategische ligging had aan het diepe vaarwater van de Schelde en de Noordzee. Keizer Karel V had al eens gezegd dat Vlissingen, als ‘de sleutel van de Nederlanden en de doorgang voor de hele wereld’ een belangrijke rol kon spelen in de verdediging van zijn enorme rijk waartoe ook de Nederlanden behoorden.[5] Op diens gezag werden al tussen 1545 en 1550 Fort Rammekens en het Keizersbolwerk in Vlissingen gebouwd. Zijn zoon en opvolger Philips II was dezelfde mening toegedaan en liet in 1567 door de landvoogd Alva een plan maken voor het versterken van de stad tegen aanvallen van buitenaf.[6]

Intussen was in 1568 de opstand uitgebroken onder leiding van Willem van Oranje die in ongenade was gevallen bij Philips II en vanuit zijn vluchtadres in Duitsland het verzet organiseerde. Hij maakte hiervoor met enige tegenzin gebruik van de groeiende groep watergeuzen die min of meer autonoom opereerde vanuit Engeland en niet alleen Spaanse schepen aanviel, maar ook gewone koopvaardijschepen uit onder andere Zeeland. In februari 1572 zette Alva de Engelse koningin Elizabeth I onder druk de Hollandse opstandelingen de toegang tot haar havens te ontzeggen. Omdat Elizabeth weinig trek had in een oorlog met Spanje gaf ze hieraan gehoor, waarna de rebellen begin maart 1572 op zoek moesten naar een nieuwe thuishavenstad.[7] Alva ging ervanuit dat Vlissingen hiervoor de meest waarschijnlijke kandidaat was en zette alles in het werk om de stad te versterken. De citadel was al in aanbouw, maar hij besloot ook de kwaliteit van de in Vlissingen gelegerde manschappen te verhogen. De ingekwartierde Waalse soldaten moesten plaats gaan maken voor een 1.000-tal Spaanse collega’s die afkomstig waren uit andere delen van de Nederlanden, waaronder hoogstwaarschijnlijk Den Briel. Nadat de voorbereidingen waren afgerond, zond hij vanuit Bergen-op-Zoom een vloot van 17  schepen naar Vlissingen, met aan boord de soldaten.[8]

Berichten over deze plannen bereikten al snel de stad en de kringen rond Willem van Oranje. Wanneer Alva zou slagen in zijn opzet was dat een belangrijke tegenslag voor de ontluikende Nederlandse Opstand. Vanuit Vlissingen kon de Schelde worden beheerst en daarmee een flink deel van het Brabantse en Vlaamse achterland. Er was dus geen tijd te verliezen en in allerhaast werd er een plan gemaakt. Onderdeel van dat plan was de komst van een van de volgelingen van Willem van Oranje naar Vlissingen: Johan van Kuyk, heer van Erpt. Het is zeker dat hij al op 2 april in de stad was, waarschijnlijk zelfs eerder.[9] Van Kuyk had op de dag van de opstand zelf een belangrijke rol in het opruien van de menigte die zich op paasochtend voor het stadhuis van Vlissingen had gevormd om het vertrek van een groep  Spaanse kwartiermakers te eisen. Ook de priester van Vlissingen kreeg een rol toebedeeld. Hij leidde die ochtend de paasdienst in de Onze Lieve Vrouwekerk – de huidige Sint Jacobskerk – en hield een vlammende anti-Spaanse toespraak. De rooms-katholieke gemeenschap van de stad maakte nog steeds de meerderheid uit van de bevolking en behoorde tot de meer welvarende klasse. Het was daarom belangrijk om hen bij de opstand te betrekken. Beide groepen smolten in de loop van de ochtend samen en togen, schouder aan schouder, onder leiding van Van Kuyk en waarschijnlijk ook de priester naar de zeedijk, waar de Spaanse vloot was gearriveerd.[10]

De rest van het verhaal is overbekend: Van Kuyk loofde een beloning uit voor degene die een schot durfde te lossen op een van de schepen, waarna de Spaanse bevelhebber dacht dat er een grootscheepse aanval op punt van beginnen stond en een onderhandelaar naar de dijk liet zwemmen. De uitkomst was dat de Spanjaarden beloofden te vertrekken, waarna de menigte in een overwinningsroes terugkeerde naar het stadhuis en daar een toespraak aanhoorde van de stadhouder van Zeeland, Anthonie van Bourgondië. Deze hield zijn gehoor voor dat er nog niets verloren was voor Vlissingen, dat iedereen naar huis moest gaan en niemand hoefde te vrezen voor represailles. De menigte liet zich echter niet ompraten en werd steeds luidruchtiger. De stadhouder besloot daarop onmiddellijk de stad te verlaten en de kwartiermakers volgden hem. De overwinning van de Vlissingers was daarmee compleet: de vijandelijke schepen waren onschadelijk gemaakt en het Spaanse gezag gevlucht. Diezelfde middag nog trad het nieuwe stadsbestuur aan. De bestaande leden konden in meerderheid blijven zitten, maar dan wel onder toezicht van een comité van hoplieden, waarin vier vooraanstaande Vlissingers zitting hadden. Zij stonden klaar om de regie in handen te nemen, hetgeen kan worden gezien als een van de meest duidelijke aanwijzingen dat er sprake was van een van te voren uitgewerkt en doorgesproken plan voor de Vlissingse Opstand.[11]

Willem van Oranje hield het niet bij alleen de lovende woorden in zijn brief van 7 mei 1572. Hij beloonde de stad twee jaar later met een nieuwe haven op de plaats waar Alva zijn citadel had gepland, gebiedsuitbreiding op Walcheren, belastingvoordelen en tal van hernieuwde maar ook nieuwe privileges. De stad was naar zijn mening – ook twee jaar na dato – onbetwist de eerste stad die afrekende met de troepen van Alva. En daarin had hij gelijk.

 

 

Afbeeldingen

1. Eerste pagina van de brief die Willem van Oranje op 7 mei 1572 schreef aan de Vlissingers (bron: Zeeuws Archief, Archief Vlissingen, Toegang 400, Handschriftenverzameling II).
2. Tweede pagina van de brief die Willem van Oranje op 7 mei 1572 schreef aan de Vlissingers (bron: Zeeuws Archief, Archief Vlissingen, Toegang 400, Handschriftenverzameling II).
3. Kaart van Vlissingen in 1752 met rechtsonder de fundamenten van de citadel van Alva (P.K. Dommisse, 1910).
4. De gebeurtenissen in Vlissingen op Eerste Paasdag, 6 april 1572 en een indicatie van de tijdstippen (ingetekend op een detail uit de stadskaart van Adams uit 1588).
5. Ets van Simon Fokke uit 1784. De Spaansche bezetting uit Vlissingen verdreven, 1572 (Rijksmuseum, Amsterdam).

 

Geraadpleegde literatuur en bronnen

Literatuur

  • Bor, P., Oorsprongh, begin en vervolgh der Nederlandsche oorlogen. Amsterdam, 1621.
  • Boxhorn, M.Z., Chronijcke van Zeeland. Middelburg, 1644, 2 delen.
  • Brugmans, P.A., ‘Briel en Vlissingen (Bijdragen ter teregtwijzing van eenen anderen Historieschrijver omtrent de voorvallen, in 1572, tijdens de overgang van den) door mr. P.A. Brugmans, 66, 84 en 98, vervolg hierop door den hr. G. van Enst Koning 112’ in: Algemeene konst- en letterbode voor het jaar 1840. Haarlem, 1840.
  • Dommisse, P.K., ‘De ambachtsheerlijkheid van Oud Vlissingen en de wording van Nieuw Vlissingen’. In: Archief Zeeland Middelburg, 1910.
  • Druenen, P.G. van, Vissers, Kapers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten. Vlissingen, 2015, p. 240-297.
  • Raymond Fagel, ‘Don Pacheco in Vlissingen terechtgesteld (1572): was hij een wrede onderdrukker of een onschuldig slachtoffer?’ In: Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Middelburg, 2021.
  • Guicciardini, M.L., Beschrijvinge van alle de Nederlanden (vertaling door Cornelium Kilianum). Amsterdam, 1612, oorspronkelijk, 1567.
  • Nagtglas, F., Levensberichten van Zeeuwen. Middelburg, 1890, 4 delen.
  • Raed, I. van, Cort begriip der Institutie, of onderwijsinghe der christelicker religie, beschreven van Joanne Calvino, waer in, op de teghen-werpingen der tegenpartien […] verantwoordinghen ghestelt worden. Door Guilielmum Launeum Ende nu ghetrouwelick uut het Latijn, in onse sprake overghestelt en […] wyder verclaert. Amsterdam, 1611.
  • Swalue, E.B., De daden der Zeeuwen gedurende den opstand tegen Spanje. Amsterdam, 1846.
  • Vrolikhert, G., Vlissingsche Kerkhemel, ofte Levensbeschryving van alle de hervormde Leeraren, die sedert den Afval van Spanjen 1572, tot op dezen tyd, in de Nederduytsche Kerke van Vlissingen gearbeydt hebben, waar by komen de lysten van alle de Engelsche en Walsche Leeraren dier stad; als ook der genen, die in alle de Zeeuwsche steden, en te Dordregt, in de Latynsche tale onderwezen hebben. Vlissingen, 1758.
  • Water, J.W. te, Tweede eeuw-feest van de vryheid in den burgerstaat en godsdienst binnen de stad Vlissingen sedert den zesden van grasmaand MDLXXII, in eene openbaare redenvoeringe gevied den zesden van grasmaand MDCCLXXII, met eenige aanteekeningen en oorspronglyke stukken, betreffende de geschiedenissen van Nederland. Middelburg, 1772.

Bronnen

  • British Library, shelfmark: Cotton ms Augustus I ii 105. Plan of the town of Flushing, drawn by Robert Adams, 1588.
  • Zeeuws Archief, archief Vlissingen, toegang 400, handschriftenverzameling II. Brief van Willem van Oranje aan het bestuur en de burgers van Vlissingen, 7 mei 1572.

Noten

[1] Deze regels zijn een hertaling van de passage uit de originele brief: ‘[…] als die eerste geweest sijnde die den Vaderlande alsulcken goeden ende getrouwen dienst ten tyde van sulcke benauwtheijt gedaen zult hebben. Ende daerdoor allien anderen een exempel gheven om U in desen naevolgenden oock het zware jock der Tyrannie ende slavernije van hueren hals te worpen.’ Zeeuws Archief, Archief Vlissingen, Toegang 400, Handschriftenverzameling II.

[2] Bor, 1611, p. 367-368.

[3] Het enige beschikbare afschrift van een primaire bron is de schriftelijke rechtvaardiging voor de opstand: de spijtbetuiging (apologie), die de Vlissingers kort na 6 april het licht lieten zien. Hierin werden acht redenen opgegeven waarom een opstand tegen het Spaanse gezag onvermijdelijk was geworden. In artikel 7 wordt expliciet de datum genoemd van de dag waarop de Spaanse vloot met de versterkingen voor de kust van Vlissingen verscheen: 5 april, de dag voor Pasen. Het afschrift is gepubliceerd door Marcus Zuerius Boxhorn in zijn Chronijcke van Zeeland in1644 (Boxhorn, 1644, II, 545-547).

[4] Ioris de Raed, die ook bekend stond als Georgius Consiliarius, was in 1572 rector van de Latijnse School in Vlissingen (Vrolikhert, 1758, p.3; Nagtglas, 1890, p. 451). Waarschijnlijk is hij dat kort na de Vlissingse Opstand geworden en had hij de verhalen uit de eerste hand. De opstand was waarschijnlijk nog lange tijd het gesprek van de dag en een intellectueel als De Raed, die onderwijs moest gaan geven, zal zich ongetwijfeld nauwkeurig en uitgebreid op de hoogte hebben laten stellen van de recente geschiedenis van zijn nieuwe woonplaats waar hij in 1574 deken werd. De Raed was in 1594 predikant in Hoedekenskerke, waar hij de samenvatting van de Instituten van Johannes Calvijn in het Nederlands vertaalde (De Raed, 1594 en 1611). In het voorwoord legt hij een verband tussen de gebeurtenissen in Vlissingen in april 1572 en het wegschuiven door een engel van de steen voor het graf van Christus. De Raedt eindigt zijn voorwoord met een dagtekening: 2 april 1594 en zegt daarbij dat op diezelfde dag, maar dan 22 jaar eerder, Vlissingen zich bevrijdde van de Spanjaarden: […] Hoedekenskercke in Zuyd-beve-land, den tweeden Aprilis, Anno 1594. ten selven daghe, dat V. Eerweerdicheyt hare poorten 22. Iaren te voren, voor de Pauselicke tyrannie, over lijf, ende siele, toe ghesloten: maer voor de Christelicke religie gheopent hebt. (Voorrede, laatste folio). Latere geschiedschrijvers (Nagtglas en Vrolikhert) hebben dit afgedaan als een vergissing van de auteur, maar maken de wel of niet opzettelijke fout dat ze zijn vermelding van de eerste paasdag koppelen aan zijn vermelding van 2 april. In de oorspronkelijke tekst van De Raedt is dit echter niet het geval en staan ze los van elkaar, met twee folio’s ertussen. De bovenstaande twee citaten tonen dat aan: in het eerste citaat noemt hij de eerste paasdag als dag waarop de Vlissingers de Spanjaarden verdreven en in het tweede noemt hij pas 2 april. Het is dus heel goed mogelijk dat hij daar doelde op het begin van de opstand, woensdag 2 april.

[5] Guicciardini, 1612, p. 274.

[6] Van Druenen, 2015, p. 184, 186-187, 189 (Rammekens); p. 188-189, 191, 291 (Keizersbolwerk).

[7] Bor, 1611, p. 366-372.

[8] Ibidem.

[9] Brugmans, 1840, p. 85-86.

[10] Van Druenen, 2015, p. 268-284.

[11] Ibidem.