uitgelicht
collectie-
stuk
Het verdrag van Parijs en de wording van het graafschap Zeeland

Aan mijn vader[1]

Aan allen die deze woorden zullen lezen en horen, wensen Willem, graaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, en Lodewijk, graaf van Vlaanderen en van Nevers, heil en kennis van de waarheid.[2]

Zo begint de tekst van het Verdrag van Parijs van 6 maart 1323, gesloten tussen Willem, graaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, en Lodewijk, graaf van Vlaanderen en Nevers.

Het Verdrag van Parijs, opgesteld in Picardisch Oudfrans, was het resultaat van onderhandelingen die onder de bemiddeling van de Franse koning in 1322 in Doornik waren begonnen. Bij een eerdere poging om tot vrede te komen, in 1311, bemiddelde de Franse koning Philips IV ook, op verzoek van de graaf van Henegouwen-Holland. De poging mislukte en in 1315 sloten de Franse koning en de graaf van Henegouwen-Holland een verdrag gericht tegen Vlaanderen. Na nieuwe onderhandelingen kwamen de partijen in december 1322 tot een vergelijk, waarna de definitieve oorkonde werd opgesteld.[3]

De indrukwekkende oorkonde is bezegeld door de twee graven, en de steden Valenciennes, Mons, Maubeuge, en Binche in Henegouwen, en Dordrecht, Zierikzee, Middelburg, Delft, Leiden en Haarlem in Holland en Zeeland. De grote wassen zegels zijn met zijden koorden aan de oorkonde vastgemaakt. Aan de rechterzijde zijn driemaal twee gaatjes geperforeerd op de plaats waar de zegels van de Vlaamse steden Gent, Brugge en Ieper hadden moeten hangen. Deze zegels ontbreken en de omvang en gaafheid van de gaatjes doen vermoeden dat ze zelfs nooit bevestigd zijn. Waarom ze ontbreken is (nog) niet bekend.[4] Omdat de gebieden waarover de twee graven hadden gestreden behoorden tot het Duitse Rijk, moesten ze voor de (Duitse) Rooms-koning verschijnen om hun afspraken te laten bekrachtigen. Op 4 maart 1324 deed Rooms-koning Lodewijk IV dit.[5]

De wording van een nieuw graafschap rond 1300
De grafelijkheid van Zeeland werd in 1323 gevormd door een vereniging van delen die onder twee verschillende graven vielen. De eilanden van Zeeland hadden als grensstreek tussen de Duitse en Franse koninkrijken in de loop van de eeuwen langzaam een eigen identiteit gekregen. Sinds de twaalfde eeuw werd het territorium steeds preciezer afgebakend, maar pas in 1323 werd het als laatste van alle omliggende gebieden een zelfstandig graafschap. Andere vorstendommen om de Scheldemonding heen ontstonden vier tot vijf eeuwen eerder. Ze vormden zich in de negende en tiende eeuw vanuit Karolingische bestuurlijke functies die erfelijk bezit werden van machtige dynastieën die zich vorstelijke rechten toe-eigenden.[6]

Zo groeide het graafschap Vlaanderen vanuit Brugge naar het noorden, zuiden en oosten. Het gebied van de Friese gravenfamilie van de Gerulfingen groeide omgekeerd naar het noorden, het westen en het zuiden uit tot het graafschap Holland. Zoals de Vlaamse graven vanaf 1012 de zuidelijke Zeeuwse eilanden incorporeerden, met Walcheren als centrum, deden de Gerulfingen dat met de noordelijke eilanden, waarvan Schouwen het centrum was. Het latere graafschap Zeeland groeide niet vanuit een zich uitbreidende grafelijke kern naar buiten, maar vormde zich rond twee centra waarop, vooral sinds de late twaalfde en vroege dertiende eeuw, van buitenaf werd ingewerkt. Door de machtsuitbreiding van de Vlaamse en Hollandse graven werden de eilanden een bufferzone met een eigen karakter. Het waren vooral de groeiende ambities van de Hollandse graven en hun toenemende concurrentie met de Vlaamse graven in het gebied die ertoe leidden dat de eilanden rond 1300 werden samengevoegd tot een vorstendom: een graafschap.

De vraag is nu wanneer dat vorstendom precies ontstond, en uit welke krachten het voortkwam. Feit is dat er in 1250 geen algemeen erkende Zeeuwse graventitel bestond, en een eeuw later wel. De wording van het graafschap kreeg dus tussen 1250 en 1350 zijn beslag. Maar, hoewel vanuit de overgeleverde bronnen nauwkeurig te volgen, is dat wordingsproces door moderne historici vrijwel genegeerd. Dat valt te verklaren uit het feit dat de middeleeuwse geschiedenis van het graafschap vooral door Nederlandse historici is beschreven. Die hebben sinds de vorming van het vanuit Holland bestuurde Koninkrijk als natiestaat de neiging ontwikkeld de geschiedenis van het gebied door een klein-Nederlandse of Hollandocentrische bril te bekijken.[7] De geschiedenis van het gebied is evenwel veel beter te begrijpen vanuit een Groot-Nederlands perspectief. Vooral de zuidelijke verbindingen met de geografische ruimte van het stroomgebied van de Schelde en het zuidelijke Noordzee-estuarium, reikend tot in het huidige noorden van Frankrijk, zijn voor de geschiedenis van Zeeland essentieel. Zelfs de politieke en dynastieke banden met Holland kunnen veel beter worden bekeken vanuit dit zuidelijke perspectief. De Zeeuwse eilanden zijn daarin een relatief zelfstandige bron van macht, welvaart en aanzien, in elk geval voor de noordelijke familie van de Gerulfingers en voor hun zuidelijke erfgenamen, de Henegouwse Avesnes, enerzijds, en de daarmee nauw verwante Vlaamse dynastieën anderzijds.

Er zijn trouwens aanwijzingen dat de Vlaamse graven ook de noordelijke eilanden – van wat later Zeeland zou worden – in handen hebben gehad. Zo stichtte de Vlaamse graaf Boudewijn V in de elfde eeuw een grafelijk kasteel in het latere Zierikzee.[8] Bovendien bleven de Zeeuwse edelen (ook uit het noorden) om onduidelijke redenen traditiegetrouw loyaal aan de Vlaamse graven. Rond 1300 hernieuwde de Vlaamse gravenfamilie haar aanspraken op Schouwen, met de noordelijke veroveringstocht van 1303 als gevolg. Die poging om de controle over heel Zeeland te verwerven volgde op de beroemde Guldensporenslag van juli 1302. In die slag versloeg een Vlaams leger onder leiding van onder meer de Schouwse edelman Jan van Renesse een machtig Frans ridderleger. In die strijd sneuvelde de oudste zoon van de Henegouwse graaf Jan II van Avesnes aan Franse zijde. Kort erop begonnen de vijandelijkheden tussen de Vlamingen en Henegouwers. Begin 1303 rukten de Vlamingen op richting het noorden, waarbij ze met uitzondering van Zierikzee, heel Zeeland in hun greep kregen. Daarna veroverden ze met hulp van de Brabantse hertog ook de Hollandse steden (op Dordrecht na) en zelfs de bisschopsstad Utrecht.[9] Nadat hij in mei 1303 Middelburg had veroverd noemde Gwijde van Namen, zoon van de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre, zich ‘seigneur de Zélande’. Maar een munt, in 1303 geslagen in Middelburg, heeft als opschrift ‘co[m]it[is] Zelandie’ (graafschap Zeeland), en Gwijde van Namen noemde zich, tot zijn dood in 1311, ‘comte de Zélande’.[10] Door zijn familie werd hij als zodanig erkend, en dat versterkt het vermoeden dat zij in 1303 controle over heel het gebied nastreefden. In 1304 evenwel werd de Vlaamse belegeringsmacht bij Zierikzee door een gecombineerde Hollands-Franse vloot onder leiding van de Genuees Rainer Grimaldi vernietigend verslagen.

Het feit dat een Vlaamse gravenzoon, die van zijn vader de rechten op de eilanden van Zeeland had ontvangen, zich graaf van Zeeland noemde, wil natuurlijk niet zeggen dat dit nu een gevestigde titel was. Bovendien, de nieuwe graaf van Henegouwen-Holland, Jan II, voerde sinds het uitsterven van de Gerfulfingers in 1299 ook de titel graaf van Zeeland. Rond 1300 maakten dus leden van twee (nauw verwante) grafelijke dynastieën aanspraken op die titel: de Vlaamse Dampierres en de Henegouwse Avesnes (beide afstammend van de Vlaams-Henegouwse gravin Margaretha van Constantinopel). Dat wil zeggen dat op dat moment het graafschap Zeeland volop in wording was. De vraag is nu wanneer die Zeeuwse graventitel is ontstaan. Immers, anders dan de grafelijke titels van Vlaanderen en Holland (ontstaan uit de familie van de Gerulfingen die voordien de titel comes de Frisia voerden) had de titel graaf van Zeeland geen oude wortels in het verdwenen Karolingische rijk.[11] Maar hoe en wanneer kwam de combinatie van titel (regnum) en grondgebied (terra), die in 1323 definitief werd erkend, dan tot stand, en wie waren in dat de proces de belangrijkste krachten?

Het belang van 1323 voor de vorming van het graafschap Zeeland
Het Verdrag van Parijs markeert het einde van een eeuwenlang conflict over de grenslanden langs de Schelde, die een zone vormden tussen het graafschap Vlaanderen, het graafschap Henegouwen, het hertogdom Brabant en het graafschap Holland. Vanaf het Verdrag van Parijs van 1323 werden de grenzen tussen de in het Duitse Rijk gelegen gebieden van het Hollands-Henegouwse graven en van de graven van Vlaanderen vastgelegd.

De vrede had nog een tweede belangrijk gevolg: de gebieden rond de Scheldemonding die definitief onder de Hollands-Henegouwse graven kwamen werden definitief erkend als nieuw graafschap. De graven van Holland-Henegouwen hielden het nieuwe graafschap voortaan direct en ongedeeld in leen van de Duitse koning. Tegelijk zagen zij voor altijd af van hun aanspraken op zuidelijker gelegen gebieden langs de Schelde: de Vier Ambachten, het land van Waas, het land van Aalst, het land van Geraardsbergen en de ‘terres des débats’. Deze gebieden werden voorgoed opgenomen in het Vlaamse graafschap.[12]

Vanaf 1323 werd Zeeland dus een ongedeeld graafschap dat als zodanig werd erkend door de graven van Vlaanderen en de Franse en Duitse koningen. In de periode vóór 1323 was dat niet het geval, en zo werd 1323 een waterscheiding in de opkomst van Zeeland als duidelijk afgegrensde politiek-bestuurlijke entiteit binnen het Duitse Rijk. Het voormalige betwiste gebied dat de monding van de Schelde beheerst, ontwikkelde in de decennia na 1323 als graafschap een eigen politieke cultuur. Eerder was de uitoefening van soevereine rechten over het gebied verdeeld tussen twee leenmannen van het Duitse Rijk, de graven van Holland en de graven van Vlaanderen. Sinds de elfde eeuw hielden de Vlaamse graven de eilanden van Zeeland ten westen van de Schelde in leen van de Duitse koning. De Hollandse graven hadden de oostelijke eilanden (Duiveland, Schouwen, Tholen) in Holland geïncorporeerd.

Op die manier ontwikkelde zich langs de oostgrens van het Duitse Rijk en aan de noordwestgrens van het Franse koninkrijk een conflictzone. De Duitse gebieden langs de Schelde in zuidelijke richting (de Vier Ambachten, het land van Waas, het land van Aalst en het land van Geraardsbergen) waren in 1012 tegelijk met de Zeeuwse eilanden door de Duitse koning in leen gegeven aan de Vlaamse graven. De graven van Vlaanderen waren echter in de eerste plaats leenmannen van de Franse koning; Gent, Brugge en het omliggende gebied tot en met Sluis vormden het meest noordelijke deel van het Franse koninkrijk. Sinds de vroege elfde eeuw bestond het Vlaamse graafschap dus uit een Frans deel en een Duits gedeelte; en dat gaf de Vlaams graaf een bijzondere positie.[13]

De situatie rondom de Zeeuwse eilanden was dus gecompliceerd. De eilanden ten westen van de Schelde waren eind elfde eeuw door de Vlaamse graaf Robrecht de Fries in onderleen gegeven aan zijn stiefzoon, de Friese graaf Dirk V, wiens zoon Floris II de eerste was die graaf van Holland werd genoemd. De Hollandse graven hadden oude aanspraken op dit gebied. Ze zouden het al in de tiende eeuw samen met de zuidelijker grensgebieden langs de Schelde in leen hebben ontvangen van de Duitse koning. De claim op de zuidelijker gebieden leverde weinig serieuze conflictstof op omdat de Vlaamse graven het gebied vast in handen hadden, het was geïncorporeerd in het graafschap. Dat lag anders met de Zeeuwse eilanden. Die vormden vanaf de late twaalfde eeuw aanleiding tot een hele reeks oorlogen tussen de Vlaamse graven en de graven van Holland.

Van burggraafschap tot graafschap
Toen in 1217 Johanna van Constantinopel, gravin van Henegouwen en Vlaanderen, en Willem I, graaf van Holland, samen met hun burggraven aan Middelburg stadsrechten verleenden, oefenden ze samen hoog-heerlijke, soevereine rechten uit. Geen van de twee graven deed dat als graaf van Zeeland. Johanna handelde als ‘comitissa Flandrie’ en Willem I als ‘Hollandie comes’.[14] De titel ‘graaf van Zeeland’ bestond dus nog niet, het gebied was een burggraafschap.[15] De graventitel, de aanspraak op ongedeelde soevereiniteit in het gebied als erfelijk leen van de Duitse koning, ontwikkelde zich in de dertiende eeuw, samen met de groeiende ambities van de Hollandse dynastie van de Gerulfingers. De strijd om de titel had niet alleen wortels in de wens om een volledige controle te krijgen over de inkomsten uit de Zeeuwse eilanden én om zonder Vlaamse inmenging te kunnen optreden (bijvoorbeeld door steden te stichten, een recht waarop de Vlaamse graven mede-aanspraak claimden). De ambities in het Duitse Rijk speelden ook mee in de wens van de Hollandse dynastie om zich los te maken van de Vlaamse leenband. Omdat een deel van Zeeland een Vlaams onderleen was hadden de graven van Holland in het Duitse Rijk niet de hoge status van ‘princeps’ (vorst). Dat werd zeer pijnlijk toen de Hollandse graaf Willem II zelf in 1247 tot Rooms-koning van het Duitse Rijk werd verkozen. In de jaren tot zijn dood in 1256 zou hij er daarom alles aan doen om zijn Huis, met steun van de Rijksdag, van de leenband met Vlaanderen te verlossen. Het werd zelfs een van de belangrijkste projecten van zijn koningschap.[16]

Waar het idee om Zeeland tot graafschap te verheffen precies vandaan komt is niet duidelijk. Wel noemde Floris IV zich in 1221 en in 1231 opeens ‘comes Hollandiae et Zelandie’ (graaf van Holland en Zeeland) in oorkonden waarin hij de abdij van Ter Doest bij Brugge in bescherming nam.[17] Toen hij echter in 1223 zonder Vlaamse instemming Domburg en Westkapelle stadsrechten verleende, deed hij dat niet als graaf van Zeeland, maar als ‘Florentius comes Hollandie’.[18] Zijn zoon Willem II was wellicht, nadat de Duitse Rijksdag had besloten Margaretha (gravin van Henegouwen en Vlaanderen) van haar rechten op de eilanden van Zeeland en de landen langs de Schelde te ontheffen, van plan de titel graaf van Zeeland te gaan voeren.[19] Maar toen zijn broer Floris na Willems dood in 1256 vrede sloot met Margaretha, deed hij dat als ‘Florentius tutor Hollandiae’. De Keur van Zeeland vaardigde hij in 1256 uit als ‘Florens mombare van Hollant’ (Floris, voogd van Holland).[20]

Nadat Floris de Voogd in 1258 in Antwerpen bij een toernooi om het leven kwam, werd zijn zus Aleid van Holland voogdes voor haar neefje Floris V. Zij was weduwe van Jan van Avesnes, zoon van Margaretha van Constantinopel uit haar eerste (ontbonden) huwelijk. Met steun van Rooms-koning Willem II was Jan, tegen de wil van zijn moeder, graaf van Henegouwen geworden.[21] Zijn weduwe Aleid noemde zich vanaf 1258 ‘tutrix Hollandiae et Zelandie’ (voogdes van Holland en Zeeland), een titel die de Duitse keizer erkende.[22] Toen haar neef Floris V in 1266 trouwde met Beatrix, dochter van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen (zoon van Margaretha van Constantinopel uit haar tweede huwelijk), kreeg ze Zeeland mee als bruidsgift. Toch noemde Floris V zich in 1269 in de oorkonde waarin hij Zeeland onderverdeelde in ‘occidentale parte Scaldiae’ en ‘Orientali parte Scaldie’ nog altijd ‘comes Hollandiae’. In 1271 bevestigde hij als ‘comes Hollandiae’ de statuten van de ‘confraternitati mercatorum Middelburgensium’ (de broederschap van de kooplieden van Middelburg). De titel ‘graaf van Zeeland’ leek vergeten.[23]

In 1281 keerde de titel terug in de correspondentie tussen Floris V en de Engelse koning. In onderhandelingen over de huwelijken van zijn dochter en zijn zoontje Jan met Engelse koningskinderen noemde hij zich ‘comitis Holandiae et Seylandiae’. Toen hij rond 1290, als afstammeling van de Schotse koningen, met de Engelse koning onderhandelde over de vacante Schotse koningstroon, voerde hij opnieuw de dubbeltitel. Tussen 1282 en 1289 versloeg Floris V de Friezen. Hij vond het lichaam van zijn door hen in 1256 gedode vader Willem II en begroef hem in Middelburg, waarna hij de Friezen dwong hem als hun heer te accepteren. Toen hij zich in 1284 tot de keizer richtte, deed hij dat als ‘Florentio, Hollandiae et Zeelandiae comiti’. In de keur van 1290 noemde hij zich onder druk van de Vlaamse kanselarij nog ‘grave van Hollandt’ en ‘heer van Zeelandt’.[24] Maar in hetzelfde jaar begon Floris V zich waar en wanneer hij maar kon te betitelen als ‘comes Hollandiae, et Zelandiae, dominus Frisae’ (graaf van Holland, en Zeeland, heer van Friesland). Toch was met zo’n eenzijdige claim vanuit het Hollandse gravenhuis de titel nog niet gevestigd. En inderdaad, in het verdrag tegen de Engelse koning dat Floris in 1294 met de Franse koning sloot noemde hij zich ‘Florent, cuens d’Hollande’. De Franse koning was leenheer van de Vlaamse graaf en die erkende de nieuwe titel niet, zo bleek ook weer in 1295. In het bestand dat Floris toen sloot met zijn schoonvader Gwijde, noemde hij zich slechts ‘Florentius comes Hollandia’.[25]

Als ambitieuze zoon van een Rooms-koning begon Floris zich na de onderwerping van de Friezen te manifesteren met de driedubbeltitel. In correspondentie met de Engelse koning werd deze vorstelijke titelvoering standaard. Nadat hij de titel in eerste instantie overnam, veranderde de Engelse koning weer van toon toen hij in 1294 in conflict geraakte met Floris. Na de moord op Floris V in 1296 liet de Engelse koning de driedubbeltitel vallen. Opmerkelijk genoeg nam juist de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre het initiatief om de titels weer nieuw leven in te blazen. In 1297 noemde hij zijn kleinzoon Jan (zoon van Floris V) in correspondentie met de Engelse koning ‘conte de Hollande et de Zelande, signore de Frisland’. De Engelse koning noemde vervolgens zijn schoonzoon ‘Johannis, comitis Hollandiae, Zelandiae, ac Domini Frislandiae’. Ook de jonge graaf gebruikte de titel consequent. Nadat hij in 1299 overleed noemde zijn opvolger Jan II, zoon van Aleid van Holland, zich  ‘Johannes, comes Haynoniae, Hollandiae, Zelandiae ac Dominus Frisiae’.[26] De titels werden na diens dood in 1304 overgenomen door zijn zoon Willem III. Die betitelde zich in de stichtingsoorkonde van Vlissingen uit 1315 als ‘Willem, grave van Henegouwen, van Holland, van Zeeland ende heere van Vriesland’.[27] Zo wordt hij ook betiteld in de Vrede van Parijs: ‘Guillaume Cuens de Haynnault, de Hollande, de Zeelande et Sires de Frize’.

Concluderend
De opkomst van de Schelderegio als economisch knooppunt in West-Europa zorgde voor een steeds intensievere exploitatie van het grensgebied tussen de Franse en Duitse koninkrijken. De bloei van nijverheid en handels- en havenactiviteiten zorgden onvermijdelijk voor een grotere interesse van de graven van Holland in de regio. Zij hielden het gebied sinds het eind van de elfde eeuw in leen van de graven van Vlaanderen. Hun groeiende claims op de rechten en inkomsten uit Zeeland culmineerden in een groot conflict. Dat werd versterkt door de vorstelijke ambities van de Gerulfingen en een hevige familievete tussen de Henegouwse Avesnes, hun opvolgers in Holland, en de Vlaamse Dampierres. Het bezit van heel Zeeland werd steeds meer een groot strategisch belang. Om zijn claims op Zeeland kracht bij te zetten begon Floris V zich na de onderwerping van de Friezen ook te manifesteren als graaf van Zeeland. Zowel de Dampierres als de Avesnes namen na de dood van zijn zoon Jan I die ambities over, en zo beklijfde het idee dat Zeeland een graafschap was. Hun conflict werd in 1323 voorgoed opgelost met het Verdrag van Parijs. De Zeeuwse eilanden werden verenigd in Henegouws-Hollandse hand en erkend als graafschap van het Duitse Rijk, de zuidelijke gebieden langs de Schelde bleven als Rijksleen geïncorporeerd in het Vlaamse graafschap. De grafelijkheid van Zeeland was in 1323 van ‘fictie’ (Gosses) werkelijkheid geworden.

Afbeeldingen

1. Archives Départementales du Nord, Lille, Musée 12. Omvang: 63×58 centimeter. Het vredesverdrag van Parijs van 6 maart 1323 kondigt het einde aan van de twisten over een reeks gebieden in de Schelde-regio tussen de graven van Vlaanderen en van Holland-Henegouwen.
2. Kaartje met de gebieden en plaatsen waarover in de Vrede van Parijs afspraken zijn gemaakt. Zeeland Bewesten Schelde werd samengevoegd met Zeeland Beoosten Schelde. Het werd een zelfstandige bestuurlijke eenheid, een graafschap binnen het Heilige Roomse Rijk. Daarnaast kwamen De Vier Ambachten, het land van Waas, het land van Aalst en het land van Geraardsbergen voorgoed onder Vlaams gezag. Tot slot werden geschillen tussen Henegouwen en Vlaanderen geregeld.
3. KZGW(ZM), GM7543. Afgietsel in zilver van munt (tourse groot) geslagen in Middelburg (opschrift achterzijde: MONETA X MIDDELB) door Guy van Namen die zich vanaf 1304 tot zijn dood in 1311 graaf van Zeeland noemde (opschrift voorzijde: [CO[M]IT[IS] ZELANDIE]).
4. Zeeuws Archief, 33.1, Verzameling Handschriften Rijksarchief in Zeeland no. 1. Vijftiende-eeuws afschrift van de ‘Keure van Zeeland’, die de rechtspraak op het platteland in zowel ‘Hollands’ als ‘Vlaams’ Zeeland regelde. Uitgevaardigd in 1256 door ‘Florens mombaer [=voogd] van Hollant’. Florens was de voogd van Floris V, zoon van broer Roomskoning Willem II, die in 1256 door de Friezen werd gedood.
5. Zeeuws Archief, 27, Archief van de Abdij van Middelburg, Regest 58. Op 17 september 1271 bevestigt ‘Florencius Comes Hollandie’ [Graaf van Holland] de voorrechten die zijn voorgangers hebben verleend aan de abdij van Middelburg. Oorkonde uitgevaardigd te Den Haag.

Geraadpleegde literatuur en bronnen

Literatuur

– Bazen, Jurian, ‘Peace and Diplomacy on the Scheldt: The Treaty of Paris 1323’, MA-thesis, University of Edinburgh, 2020.
– Bijlsma, Luitzen, Gouwe Leeuwen. De belegering van Zierikzee en de zeeslag op de Gouwe, 1304, Zierikzee: Stichting Vrienden Erfgoed Zierikzee, 2022.
– Boer, D. E. H. de, en E.H.P. Cordfunke, De graven van Holland. Portretten in woord en beeld, Zutphen: Walburg Pers, 1997.
– Dumolyn, J. et al, ‘Origins and Early History’, in: A. Brown en Jan Dumolyn, Medieval Bruges: c. 850-1550, Cambridge: Cambridge University Press, 2018.
– Gosses, I. H., De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen, Groningen: Wolters, 1917.
– Graaf, Ronald de, Oorlog om Holland, 1000-1375, Hilversum: Verloren, 1996.
– Koch, A. C. F., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 1: eind 7e eeuw tot 1222 (1970).
– Kruisheer, J. G., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 2: 1222-1256 (1986).
– Kruisheer, J. G., Het ontstaan van de dertiende-eeuwse Zeeuwse landkeuren. Met een teksteditie van de keur van Floris de Voogd (1256) en van de keur van graaf Floris V (1290), Hilversum: Verloren, 1998.
– Mieris, Frans van, Groot charterboek der graaven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland, volume 1, Leiden: Pieter vander Eyk, 1753.
– Peteghem, C. van, ‘Gui de Flandre, comte de Zelande et sa monnaie de Middelbourg’, in: Revue belge de numismatique, 31, 1881.
– Roth, Dick, Ene stille waerheyt van sware dingen, Delft: Eburon, 2007.
– Stenvert, Ronald et al, Monumenten in Nederland. Zeeland, Zwolle: Waanders Uitgevers, 2003.
– Würth, Ingrid, Regnum statt Interregnum. Köning Wilhelm, 1247-1256, Wiesbaden: Harrasowitz Verlag, 2022.
– Zijlmans, R., Troebele Betrekkingen: Grens-, Scheepvaart- en Waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2017.

Bronnen

– Archives Départementales du Nord, Lille, Musée 12, vredesverdrag van Parijs.
– Kaartje met de gebieden en plaatsen waarover in het vredesverdrag van Parijs afspraken zijn gemaakt.
– KZGW, Afgietsel in zilver van munt (tourse groot) geslagen in Middelburg uit de collectie van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, GM7543.
– Rijksarchief in Brussel, Inventaire du chartrier des comtes de Namur, nr. 315, nr.321, en nrs. 330, 331, 455.
– Zeeuws Archief, Archief van de Abdij van Middelburg, Regest 58. Oorkonde uitgevaardigd te Den Haag waarin’Florencius Comes Hollandie’ [Graaf van Holland] de voorrechten bevestigt die zijn voorgangers hebben verleend aan de abdij van Middelburg.
– Zeeuws Archief, 33.1, Verzameling Handschriften Rijksarchief in Zeeland no. 1.. Vijftiende-eeuws afschrift die de rechtspraak op het platteland in zowel ‘Hollands’ als ‘Vlaams’ Zeeland regelde. Uitgevaardigd in 1256 door ‘Florens mombaer [=voogd] van Hollant’.

Noten

[1] Dit artikel is opgedragen aan mijn vader, Dries van Dixhoorn, die terwijl ik de eerste versie van de tekst had afgerond op 14 januari 2023 op 77-jarige leeftijd overleed.

[2] Archives Départementales du Nord, Lille, Musée 12, protocol: ‘A Tous chiaus qui ches presentes lettres verront et oiront .. Guillaumes Cuens de Haynnau . de Hollande . de Zeelande et Sires de Frize .. Et Loys Cuens de Flandres et de Nevers salut et cognissance de veritei’. Zie voor de transcriptie: Jurian Bazen, ‘Peace and Diplomacy on the Scheldt: The Treaty of Paris 1323’ (MA-thesis, University of Edinburgh, 2020); zie ook https://www.zeeuwsmuseum.nl/nl/over-het-museum/publicaties/oorkonde-verdrag-van-parijs/20220916-jbazen-transcription-musee12.pdf voor de Engelse en Nederlandse vertaling.

[3] Zie Bazen, ‘Peace and Diplomacy’, 13-15; en R. Zijlmans, Troebele Betrekkingen: Grens-, Scheepvaart- en Waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2017), 250.

[4] Voor een beschrijving zie: Bazen, ‘Peace and Diplomacy’, 19-26; Zijlmans, Troebele Betrekkingen, 263.

[5] Bazen, ‘Peace and Diplomacy’, 19-26; Zijlmans, Troebele Betrekkingen, 263.

[6] Voor de ontwikkeling van het graafschap Holland uit Frisia zie: D.E.H. de Boer en E.H.P. Cordfunke, De graven van Holland. Portretten in woord en beeld (Zutphen, Walburg Pers, 1997), 13-43; R. Zijlmans, ‘Troebele betrekkingen. Grens-, scheepvaart-, en waterstaatkwesties in de Nederlanden tot 1800’ (Proefschrift Tilburg University, 2016), hoofdstuk 2; voor Vlaanderen: J. Dumolyn et al, “Origins and Early History”, in: A. Brown en Jan Dumolyn, Medieval Bruges, c. 850-1550 (Cambridge: Cambridge University Press, 2018), 7-24.

[7] Een goed voorbeeld van zo’n hollandocentrische blik is het recente artikel van Peter Henderikx, ‘De graven van Vlaanderen en Holland en de kwestie Zeeland bewesten Schelde’, Zeeland (2022), 4, 178-184.

[8] Voor de bouw van het kasteel: zie Ronald Stenvert et al, Monumenten in Nederland. Zeeland (Zwolle: Waanders Uitgevers, 2003), 274. De Vlaamse activiteiten op Schouwen verdienen nader onderzoek van relevante oorkonden en archeologische gegevens. De recente (hollandocentrische) Geschiedenis van Zeeland, prehistorie – 1550 en Zierikzee: acht eeuwen stad zwijgen zedig over de problematiek.

[9] Voor de oorlogen en de beslissende slagen bij Westkapelle (1253) en Zierikzee (1304) zie: Ronald de Graaf, Oorlog om Holland, 1000-1375 (Hilversum: Verloren, 1996), hoofdstuk 5; Ingrid Würth, Regnum statt Interregnum. Köning Wilhelm, 1247-1256 (Wiesbaden: Harrasowitz Verlag, 2022), 260-262; en voor een breder publiek Dick Roth, Ene stille waerheyt van sware dingen (Delft: Eburon, 2007) en Luitzen Bijlsma, Gouwe Leeuwen. De belegering van Zierikzee en de zeeslag op de Gouwe, 1304 (Zierikzee: Stichting Vrienden Erfgoed Zierikzee, 2022).

[10] Zie de replica van de munt uit de collectie van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, KZGW, GM7543; het origineel is gedateerd op ca. 1303 en toegeschreven aan Gwijde van Namen. C. Van Peteghem, ‘Gui de Flandre, comte de Zelande et sa monnaie de Middelbourg’, Revue belge de numismatique, 31 (1881), 260-270. Zie verder: Inventaire du chartrier des comtes de Namur (Brussel: Rijksarchief in België), nr. 315, nr.321, en nrs. 330, 331, 455.

[11] Zie ook I.H. Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen (Wolters: Groningen, 1917), 20-22 die de titel een fictie noemt, een uitvinding van de grafelijke kanselarij aan het eind van de dertiende eeuw. Ten onrechte neemt Gosses aan dat Zeeland altijd slechts een ‘titulair graafschap’ is geweest.

[12] De eerste uitvoerige uitleg van de verschillende onderdelen van het verdrag is te vinden bij Bazen, ‘Peace and Diplomacy’.

[13] Deze paragraaf is gebaseerd op Bazen, ‘Peace and Diplomacy’, en Zijlmans, ‘Troebele betrekkingen’,

[14] A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 1: eind 7e eeuw tot 1222 (1970), nr. 386.

[15] Zie terecht het betoog bij Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland, 20-22.

[16] Zie uitgebreid hierover: Würth, Regnum statt Interregnum, 230-266.

[17] Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, no. 428; Frans van Mieris, Groot charterboek der graaven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland, volume 1 (Leiden: Pieter vander Eyk, 1753), 209.

[18] J.G. Kruisheer, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 2: 1222-1256 (1986), no. 435.

[19] Hij noemde zich in een oorkonde voor de abt van Affligem uit 1246 uitzonderlijk ‘comes Hollandie et Zelandie’. Kruisheer, Oorkondenboek, 2, nr. 693. Zie: Würth, Regnum statt Interregnum, 240.

[20] Voor de verdragen tussen Margaretha en Floris de Voogd: zie Van Mieris, Groot charterboek, 1, 316-318. Voor de Keuren van Zeeland zie: J.G. Kruisheer, Het ontstaan van de dertiende-eeuwse Zeeuwse landkeuren. Met een teksteditie van de keur van Floris de Voogd (1256) en van de keur van graaf Floris V (1290) (Hilversum: Verloren, 1998).

[21] Voor dit conflict uitgebreid: Würth, Regnum statt Interregnum, 230-266.

[22] Zie hiervoor: Van Mieris, Groot charterboek, 1, 337-338.

[23] Van Mieris, Groot charterboek, 1, 349 en 356.

[24] Voor de rol van de Vlaamse kanselarij in de redactie zie de fascinerende analyse van de overgeleverde versies van de Keur van 1290 bij Kruisheer, Het ontstaan van de dertiende-eeuwse Zeeuwse landkeuren, 35-75.

[25] Zie hiervoor de relevante oorkonden in Van Mieris, Groot charterboek, deel 1.

[26] Zie de relevante oorkonden in Van Mieris, Groot charterboek, deel 1.

[27] Zie Van Mieris, Groot charterboek, 2 (1754), 156-160.