uitgelicht
collectie-
stuk
Blog 93 Een statuut voor twee kamers
Auteur(s) op 3 augustus 2022
Trefwoord(en) ,
Discipline(s) ,

Terug naar overzicht blogs

Auteur: Bram Le Clercq

Op 9 januari 1484 kreeg de Middelburgse rederijkerskamer Sinte Anna, later bekend als Het Bloemken Jesse, een statuut. Het is niet bekend of dat een vernieuwing was van een statuut dat inmiddels als achterhaald werd beschouwd of dat de kamer toen voor het eerst een statuut kreeg. Wel bekend is dat het inhoudelijk bijna het hetzelfde is als dat van Reimerswaal. Het document is op 17 mei 1940 verbrand. Gelukkig was het ruim voor die fatale dag getranscribeerd en gepubliceerd. [1]
Op dezelfde dag, 9 januari 1484, kreeg de Reimerswaalse rederijkerskamer De Gentylen, later ook bekend als De Drie Korenbloemkens, een nieuw statuut, vrijwel hetzelfde als dat van Middelburg. Misschien was dat het eerste dat de Reimerswaalse kamer kreeg; in de eerste alinea ervan staat immers dat de stadsbestuurders de ‘gesellen van der rethorijcke […] daer yerst toe geordineert ende gestelt hebben’. Het Reimerswaalse document werd sinds begin 17e eeuw in Middelburg bewaard en is op 17 mei 1940 verbrand. Gelukkig was het ruim voor die fatale dag getranscribeerd en gepubliceerd. [2]

Twee statuten, nagenoeg gelijkluidend, op dezelfde datum door de twee stadsbesturen geproclameerd. Voor zover bekend een is dit unicum. Hoe zit dat, hoe kan dat, welke omstandigheden maakten dit noodzakelijk? Daarover is vrijwel niets bekend. En omdat direct bewijs ontbreekt, moeten we het doen met vermoedens, veronderstellingen en details die aanwijzingen lijken, maar het nauwelijks blijken te zijn. Er is door onderzoekers  inmiddels het een en ander geopperd.
Meertens besteedt nauwelijks aandacht aan de kwestie. In zijn paragraaf over de rederijkers van Reimerswaal merkt hij over het statuut slechts op dat die ‘keur, klaarblijkelijk de eerste [is] die aan het gilde werd gegeven’. Waaruit blijkt dat dat de eerste is, vermeldt hij niet. In zijn behandeling van de Middelburgse kamer vermeldt hij dat het statuut van die kamer ‘nagenoeg volkomen gelijkluidend is met dat van Reimerswaal’. Hij veronderstelt:  ‘Deze overeenkomst is zo volkomen, dat eenzelfde persoon de beide ordonnanties moet hebben opgesteld, ofwel de Reimerswaalse naar de Middelburgse gekopieerd is’. [3]  Waarom het Reimerswaalse document een kopie zou moeten zijn van het Middelburgse, beargumenteert Meertens niet. Dat het ook omgekeerd zou kunnen zijn, overweegt hij niet.
Nelleke Moser opteert wel voor die omgekeerde richting. [4]  Dat de beide statuten door dezelfde persoon zouden zijn op- of overgeschreven is volgens haar onaannemelijk, alleen al op grond van de kleine verschillen in de formulering. Zij concludeert dat Middelburg het Reimerswaalse statuut moet hebben overgenomen. Ze geeft een viertal aanwijzingen daarvoor. [5]
1. Alle bedragen voor boetes en bijdragen zijn in beide statuten gelijk, behalve het contributiebedrag voor een nieuw lid. Dat is in Middelburg slechts acht groten, in Reimerswaal zestien groten. Dat laatste is meer conform het gebruik in andere kamers.
2. Het Middelburgse statuut heeft twee bepalingen minder. Dat kan komen doordat de Middelburgse afschrijver zich heeft vergist. Toevoeging van twee reglementsartikelen door Reimerswaal aan een eerder statuut van Middelburg is ’minder waarschijnlijk’.
3. Het woordje ‘yerst’ in de eerste alinea van het Reimerswaalse statuut wijst er mogelijk op dat dit het eerste statuut in de regio is.
4. Voor 9 december 1484 hadden de Reimerswaalse rederijkers meer contacten met rederijkers in andere steden dan die van Middelburg en erna ontplooiden ze ook meer initiatieven.

Jacob van Deventer, Middelburg in 1545 (Fragment), Bibliotheca Nacional de Espana te Madrid.

Zowel Meertens als Moser gaan ervan uit dat een van de statuten een kopie is van de andere. Meertens beargumenteert niet waarom het Reimerswaalse een kopie is van het Middelburgse. Moser doet dat andersom wel, maar geen van haar argumenten is doorslaggevend.
Dat het Middelburgse contributiebedrag niet aansluit bij andere kamers zegt niet dat het Middelburgse statuut een kopie is. Dat het ene document twee bepalingen minder kent dan het andere en of dat komt door een vergissing van de ene of een toevoeging van de andere – het zegt niets over de vraag of het Reimerswaalse  een kopie is of het Middelburgse. Het woordje ‘yerst’ kan in deze context betekenen ‘als eerste’, maar dat veronderstelt dat men in Reimerswaal op de hoogte was van het ontbreken van rederijkersstatuten in de andere steden in de regio. ‘Yerst’ betekent hier waarschijnlijk vooral dat de Reimerswaalse kamer ‘voor de eerste keer’ in zijn bestaan een statuut kreeg. De meerdere of mindere contacten en initiatieven van de ene kamer ten opzichte van de andere kunnen evenmin aannemelijk maken dat we hier te maken hebben met een origineel en een gekopieerd statuut.

Arjan van Dixhoorn gaat aan dit soort overwegingen geheel voorbij. [6]  Hij gaat uit van de gelijktijdigheid van beide ordonnanties en meent dat ze door een bovenlokale instantie zijn opgesteld, met aanpassingen aan de plaatselijke omstandigheden. Zulke ingrepen van buitenaf kwamen vaker voor. [7]  De datering van de ordonnantie en het feit dat die voor meerdere kamers zal gelden, doen hem vermoeden ‘dat de leden van deze kamers (…) in conflicten terecht waren gekomen met medebroeders en de overheid, wat allicht verband hield met de pro-Vlaamse koers van Zeeland in de opstanden die volgden op de dood van Karel de Stoute in 1477’. [8]  Dat geeft een heel andere kijk op de zaak en leidt in ieder geval weg van de vraag of we van doen hebben met een  origineel en een kopie. Het zijn in Van Dixhoorns redenering twee aan lokale situaties aangepaste kopieën. Het origineel daarvan is door een hogere instantie opgesteld.
Ook Van Dixhoorn kon bij gebrek aan nadere gegevens niet verder gaan dan een vermoeden uit te spreken. Er resten dus nog steeds veel vragen. Welke bovenlokale instantie stelde dit statuut op? Bestaat het origineel daarvan misschien nog? Door welke omstandigheden werd die hogere instantie daartoe genoodzaakt? Hebben zich  conflicten voorgedaan in de kamers van Middelburg en Reimerswaal? Of kwamen die kamers, dan wel hun leden, in botsing met elkaar of met de buitenwereld? Wat was er aan de hand in 1484?
Wie gaat het antwoord op die vragen geven? De casus van het Middelburgs/Reimerswaals statuut geeft reden genoeg voor nader onderzoek.

Bronnen

[1] W.S. Unger, Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd, Eerste deel, ’s-Gravenhage, 1923, 137 – 140.
[2] R. Fruin, Het recht der stad Reimerswaal, ’s-Gravenhage, 1905, 15-20.
[3] P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw, Amsterdam, 1943, 76 en 132 noot 39.
[4] Nelleke Moser, Een lege plek om te blijven. Rederijkers in Zeeland en Holland vóór 1500, Jaarboek De Fonteine, 49-50 (1999-2000), 2001, 45-76.
[5] Ibid., 58.
[6] Arjan van Dixhoorn, Lustige geesten. Rederijkers in de Noordelijke Nederlanden (1480-1650), Amsterdam, 2009.
[7] Ibid., 67.
[8] Ibid., 75.

Geplaatst op 3 augustus 2022.

terug naar Rederijkers in Zeeland

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *