- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
In Oostburg zijn 27 stadsrekeningen uit de periode 1517-1556 bewaard gebleven. [1] In elk van die jaren staan vermeldingen van rederijkers. Je mag er dan ook vanuit gaan dat de rederijkers voorafgaand aan 1517 en na 1556 ook actief zijn geweest.
Jtem ghegheuen In hoofcheden den speillieden van oos
borgh die hier crucen o[m]meghanghe quamen esbateme[n]te[n]
mids dat sy van oostborgh onse speillieden Jnde paes
weke voorsien hadde[n] als sylieden daer speilden vier s[chellingen] g[rooten]. [2]
De speellieden van Oostburg kwamen in 1482 esbattementen in Biervliet tijdens de kruisommegang. “Speellieden” is in het algemeen de aanduiding van muzikanten, maar met de toevoeging dat zij esbattementen speelden, wordt duidelijk dat het hier om toneel gaat.
Mogelijk beschikte Oostburg in 1482 nog niet over een rederijkerskamer, in 1517 was dat wel het geval, want dan is er in de stadsrekeningen sprake van den ghesellen vanden Retorijke. Voor de ommegang van het heilige kruis werden er echter spelers van elders aangetrokken. Een jaar eerder namelijk stichtten opstandige Vlamingen onder leiding van de stad Gent brand in de Oostburg, waarbij onder andere het gemeentehuis, dus ook het archief, afbrandde. En waarschijnlijk was er bij de rederijkers eveneens het nodige verloren gegaan, want uit een van de uitgaveposten blijkt dat ze in 1517 een tegemoetkoming ontvingen in de kosten voor de aanschaf van nieuwe kostuums ten behoeve van de toneelspelen. [3] Zo schoot de stad hen te hulp.
In de jaren die volgen, krijgen de ghesellen vanden Rethorycke met regelmaat een bijdrage in hun onkosten, terwijl ook de koning van de kamer steeds op een tegemoetkoming kan rekenen als hij zijn feest houdt. In 1535 blijkt dat er 20 schellingen werden uitbetaald, bijna het dubbele van het jaar ervoor. Een notitie in de marge vermeldt dat de magistraat akkoord gaat dat er voortaan jaarlijks 20 schellingen uitgekeerd gaan worden door het bier tijdens de maaltijd van de ommegang niet langer te belasten met accijns. Kennelijk gaat het weer beter met Oostburg. Overigens volgen er ook jaren dat er minder dan 20 schellingen wordt betaald.
Betaelt den ghesellen vand[en] Rethorycque van sint
A[n]ne ghilde thuerlieder costewaert x schellingen grooten
In het jaar 1547-1548 is er een betaling aan de rederijkers en aan de Jonghe Rethorisiens. Is er naast de oude kamer een nieuwe kamer opgericht? Opvallend in dit verband is het feit dat het jaar erop gesproken wordt van den ghesellen vanden Rethorycque van sint A[n]ne ghilde. [4] Tot 1556, in de laatst bewaard gebleven stadsrekening uit die periode, wordt deze naam jaarlijks gebruikt naast de algemene omschrijving van rederijkers. De rekeningen wekken echter niet de indruk dat er in die jaren twee kamers waren in Oostburg.
Zorghers vand[en] ghilde van sinte a[n]ne: Jan de vos en Jacop choouers de pottekickere
Ontf[anghe]re : Aernout f[ilius] Jacops colyns
Waar komt de keuze voor deze naam van de kamer vandaan? Benoemingen van de kerkmeesters geschieden door de magistraat elk jaar op 26 december. In sommige jaren staan ze in beknopte vorm vermeld, in willekeurig andere met de toevoeging van de altaars en hun beheerders. En zo verschijnt in 1543 bij de kerk van Sint Elois voor het eerst het altaar van Sint Anne in de boeken en in 1547 en 1548 is er sprake van Zorghers vanden ghilde van sinte anne. En dat zijn precies de jaren dat deze heilige gekoppeld wordt aan de rederijkers. Vreemd genoeg wordt het altaar van sint anne na dit jaar niet meer vermeld om dan in 1577 en 1578 ineens weer op te duiken. [5] En dan dient de Reformatie zich aan.
De rederijkerskamer van Oostburg is opgericht tussen 1482 en 1517. In 1517, na de grote brand van het jaar ervoor, beschikt de kamer over onvoldoende bezetting en worden er spelers van elders ingehuurd. In 1548 zijn er rederijkers en jonge rederijkers en het jaar erop hanteert het gilde de naam van Ghesellen vanden Rethorycke van Sint Anne ghilde. Opvallend hierbij is de parallelliteit met de vermelding van het Sint Anna-altaar in de Sint Elois-kerk. De omschrijvingen in de latere jaren geven niet direct aanleiding om te denken aan het bestaan van twee kamers. Hoe die jaren voor de rederijkers zijn verlopen, is niet bekend, maar de kans is groot dat ze bestaan hebben tot de komst van de Reformatie. De vermelding van het Sint Anna-altaar in de jaren 1577 en 1578 ondersteunt deze veronderstelling.
[1] Gemeentearchief Sluis, Oostburg, Rekeningen van inkomsten en uitgaven, 1517-1556, inv.nrs. 402-428. Let op: de gebezigde inventarisnummers komen niet altijd overeen met de erbij vermelde rekeningjaren.
[2] ARA Brussel RK 32120, Stadsrekening Biervliet 1481-1482, niet gefolieerd, rubriek: Huutgheuen van diuerschen zaken.
[3] De brandstichting in 1516 staat vermeld in de inleiding van de inventaris van Oostburg. De vermelding van stadsrekening 1517 1518 ontbreekt in de inventaris van Oostburg en hoort thuis tussen inventarisnr. 401 en 402. De folia zijn niet gefolieerd (n.g.).
[4] Gemeentearchief Sluis, Oostburg, Rekeningen van inkomsten en uitgaven, 1517-1556, inv.nrs. 422 (afbeelding 1547-1548) en 423 (1548-1549); de inventaris vermeldt onjuiste jaren.
[5] Gemeentearchief Sluis, Oostburg, inv.nr. 817, Register van verpachting van de wijnaccijns, de bieraccijns, caulsie, lakenaccijns, lakenmaat, slachtgeld, straatgeld met de visbanken, reepgeld ter paardenmarkt, korenmaat, kraamgeld, voetgeld, marktschip op Brugge, mestschepen, havendijken, de visserij in de veste, grasopbrengst achter het begijnhof, put aan de oprit, het wegeling met de veste bij de kleine molen zuidwaarts tot de dijk, de stadsmolens en de balans. (1536-1583, 1616).
De vermeldingen van het Sint Anna-altaar staan op: ff. 25v, 27r, 28v, 32r (zie afbeelding), 35r, 107v en 110r.
Meer over de kerkelijke situatie in Oostburg: Risseeuw, J. Egberts, ‘Iets over Oostburgs kerkelijken toestand in de zestiende eeuw.’ In: Janssen, H. Q. en Dale, J.H. van, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, Zesde deel, Middelburg 1863, pp. 98-103.
Geplaatst door Jan van Loo op 28 januari 2020.