- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
Auteur: Bram le Clercq
Het statuut van de Gentse rederijkerskamer De Fonteine, opgesteld in 1448, is voor het rederijkersonderzoek een belangrijke tekst. Het is een van de oudst bekende statuten en heeft mogelijk als model gediend voor andere kamers. Voor de kamer van Kapelle staat dat wel vast. Om te kunnen bepalen wat die Kapelse oprichters van hun Gentse voorbeeld overnamen en waar ze voor ‘eigen’ tekst kozen, moeten we dus ook serieus studie maken van dat Gentse statuut.
We kennen de tekst ervan door de transcriptie die Van Elslander in 1949 publiceerde [1] Maar we wilden niet afhankelijk zijn van zo’n oude transcriptie, we wilden er goede foto’s van en hem ook graag eens met eigen ogen zien. Dat kan allemaal in het Stadarchief Gent. We gingen erheen en zagen hem. Hij is overgeschreven in een groot keureboek. [2] Er staan maar liefst 70 regels op een blad en die regels tellen 20 á 25 woorden. We lieten er foto’s van maken, twee was genoeg. Maar omdat het zulke grote bladen zijn, zijn de foto’s ook enorm groot, ongeveer 250 Mb per stuk, zodat we er heel ver op in kunnen zoomen zonder noemenswaardig verlies aan scherpte. Nu konden we bekijken of we overal hetzelfde zien staan als Van Elslander indertijd. We gaven de foto aan Piet Versluys, ervaren transcribent van de onderzoeksgroep Zeeuws-Vlaanderen, met de vraag of hij er een transcriptie van wilde maken. De versie van Van Elslander gaven we hem niet. Zo hadden we niet veel later drie teksten naast elkaar: de foto’s, de versie Van Elslander en de versie Versluys. Vergelijken maar. Er blijken verschilletjes, meestal miniem, meestal kan wel een keuze gemaakt worden voor de ene of de andere lezing. Maar dan stuit je op
eenich wedspel daer men ghelt met verthieren mach als dobbelen Ringhelen queeken verkeeren kneyten poutrainen quarten Ruufflen of ander ongheorlooft spel
In een van de reglementsartikelen wordt een rijke variatie aan spelletjes-om-geld opgesomd die tijdens bijeenkomsten van De Fonteine verboden waren. Het dikgedrukte woord las Van Elslander als kneyten, Versluys leest kueyten. En de foto geeft geen uitsluitsel. Die tweede letter kan een -n- zijn, maar net zo goed een -u-. Merk op dat het woord onderstreept is.
De tekst is honderd jaar later nog eens overgeschreven in een nieuw keureboek. [3] Ook in die versie is het woord onderstreept. En ook in die versie is niet uit te maken of de tweede letter als -n- of als -u- gelezen moet worden. Duidt de onderstreping in zowel 1449 als in 1548 erop dat de afschrijvers het ook een problematisch woord vonden?
Waarom koos Van Elslander voor de -n-? Misschien wel omdat de -u-lezing een q- veronderstelt als beginletter. Er staan in dezelfde regel twee andere woorden met een qu-begin: ‘queeken’ en ‘quarten’. Dat zijn geen twijfelgevallen:
overduidelijk te lezen als -u-, door die voorafgaande q- immers. Mogelijk vond Van Elslander het niet voordehand liggend om ‘kueyten’ te lezen, omdat de spelling daarvan logischer zou zijn met de q- als beginletter. En koos hij daarom voor ‘kneyten’. Best logisch.
Maar wat is dat dan, ‘kneyten’? Komt het voor in onze woordenboeken? Of een spellingvariant ervan? Is er een spelletje bekend dat ‘kneyten’ werd genoemd? En ‘kueyten’? Bestaat dat? Moet uit te zoeken zijn. Op zoek in de woordenboeken. En naar iemand die iets weet over 15e-eeuwse spelletjes. Om maar met dat laatste te beginnen: ik vind een artikelenbundel met bijdragen van historici over spelletjes in de Middeleeuwen. Veel over schaken en dammen, maar toch ook wel wat over andere spelletjes. Maar niks over kneyten. En niks over kueyten. Ik spoor e-mailadressen op van enkele geleerden die een bijdrage aan de bundel leverden en leg hen de kwestie voor. Ze antwoorden verrassend snel en zeer vriendelijk: ze kennen ‘kneyten’ noch ‘kueyten’. Om de pil te vergulden adviseert een van hen me om in de woordenboeken ook te kijken naar spellingvarianten, bij voorbeeld met c- of q- als beginletter. Vriendelijk, ik had er inderdaad niet bij verteld dat ik daar inmiddels al flink druk mee was.
Als ik het in de gtb.inl.nl niet vind, dan is er echt wat loos. Ik vind het niet. De kn-variant levert helemaal niks op, de ku-variant brengt ons naar ‘kueyte’, zonder -n. Dat lijkt een prachtvondst, maar blijkt al gauw een dwaalspoor: het is een zelfstandig naamwoord voor een bepaald soort inlands bier, ook wel gespeld als ‘kuit’. Je leert bij deze zoektochten altijd wel iets, in dit geval de betekenis van Jan Kuitenbrouwers achternaam.
De specialisten in historische taalkunde, lexicografie, etymologie, dialectologie en wat al niet die ik de kwestie voorleg geven de oplossing niet. Wel leveren ze bruikbare suggesties. Zo zou ‘kueyten’ een spellingvariant kunnen zijn van ‘cueten/kueten’ of ‘coten/kooten’, volgens het MNW allemaal aanduidingen van een wild en luidruchtig spel voor jongens. De meisjesvariant is rustiger en wordt ‘bikkelen’ genoemd. Maar hoe dat spel dan uiteindelijk als ‘kueyten’ in het Gentse rederijkersstatuut is terechtgekomen blijft wel raadselachtig. Misschien is geprobeerd een umlautachtige klank -eu- weer te geven, suggereert een van de hooggeleerde respondenten. Dat lijkt me zo gek nog niet: dat het werd uitgesproken als ‘koyten’ of iets dergelijks. Misschien gaat het om een spel dat alleen in Gent bekend was en op z’n Gents werd uitgesproken.
Het laatste woord geef ik aan Jan van Loo, altijd speurend en scharrelend op plekjes waar anderen aan voorbij lopen. ‘Ik ben er van overtuigd dat er KUEYTEN staat’, schrijft hij me, ‘dat uitgesproken zal zijn als KIETEN. Er lijkt hier een contaminatie te zijn van QUITTEN en KIETEN. Dit laatste woord vind je in het WNT uitgelegd onder het lemma KIET IV. Aan het einde staat de afleiding KIETEN. (…) Ik kan mij herinneren dat ik als kind met knikkeren ook quitte speelde. Misschien gaat het in dit geval om een soort balspel.’ Ook plausibel, zeker door wat het WNT vermeldt bij die afleiding KIETEN: ‘effen maken, t.w. als term in ’t knikkerspel: dat is: eenen, in ’t marbolspel, een of twee marbols geven om te kunnen spelen (Gent).’ Die toevoeging tussen haakjes doet het hem wel.
Zo hebben we twee routes gevonden die leiden tot de conclusie dat er in het Gentse rederijkersstatuut ‘kueyten’ gelezen moet worden. De ene route leidt via ‘cueten’ naar ‘kooten’ als aanduiding van een wild, luidruchtig spel waarbij met botjes wordt gegooid. De andere komt via ‘kieten’ uit bij een Gents knikkerspel. Een van beide kan onze voorkeur hebben, maar we hoeven niet te kiezen. De spellingvariant ‘kueyten’ is alle deskundigen die ik raadpleegde onbekend, hij komt alleen voor in deze ene tekst. Hoe hij gevormd is, is ook daardoor niet uit te maken.
Voor de andere lezing, ‘kneyten’, is geen enkele route gevonden. Werkelijk niemand van alle geraadpleegde specialisten draagt er suggesties voor aan. En ook de woordenboeken komen niet in de buurt. Het houdt op bij ‘knijt’, ‘knijts’ en ‘knijtsen’, maar die woorden hebben in de verste verte niet met Middeleeuwse spelletjes van doen.
Transcriberen doe je zo mogelijk naar de letter. Maar als die iets raadselachtigs oplevert, dan moet het naar de geest. Afbeelding hiernaast: twee knijten.
[1] A. van Elslander, ‘De instelbrief van de Rederijkerskamer “De Fonteine” te Gent (9 december 1448)’, Jaarboek de Fonteine, 6-7 (1948-49), 15-22.
[2] Stadsarchief Gent, Oud Archief, inv. nr. 361, reeks 301, register 40 (Jaarregisters Schepenen van de Keure, 1448-1450), ff. 78rv. De originele foto’s kunnen worden opgevraagd bij Bram le Clercq of Jan van Loo.
[3] Stadsarchief Gent, Oud Archief, inv. nr. 43, reeks 93, register 34 (De “Zevenenveertig Registers”, 10e – 18e eeuw), ff. 158v-162v.
Geplaatst op 16 september 2019.