- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
“Na deze ruzies trekt Van der Brugghe zich terug uit het literaire leven van zijn stad en vestigt hij zich vlak over de grens in het Noorden. Als huisdichter van de familie van Antoon Balckenende in Sluis, met wie hij al langer in contact staat, schrijft hij gelegenheidswerk bij de grote en kleine gebeurtenissen van het familieleven.” [1] Het is dit citaat van Tom Verschaffel in zijn literaire geschiedenis van de 18e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden, dat onze interesse wekte. Want de ruzies waren met de rederijkerskamers van Brugge, de een na de ander, en het lijkt erop dat we dus in Sluis ergens begin 18e eeuw – een jaartal noemt Verschaffel niet, maar vermoedelijk in ca. 1715 – met Adriaan van der Brugghe een Brugse rederijker in huis hebben. Een goede reden om na te gaan wie hij was, vooral omdat Verschaffel alleen de ruzies benadrukt en de suggestie wekt dat Van der Brugghe na zijn vertrek uit Brugge niet verder kwam dan alleen het maken van wat huiselijke poëzie. De betekenis van deze notoire intrigant, zoals hij hem betitelt, voor de literatuur blijft in feite echter onbelicht.
“Veel heeft hij niet gepubliceerd, maar hij schrijft wel een groot aantal gedichten(…).” [2] Huygebaert is specifieker dan Verschaffel in de beschrijving van de dichtwerken van Van der Brugghe: hij toont het grote aantal aan en geeft tal van voorbeelden en citaten uit het oorspronkelijke handschrift. De gedichten zijn gebundeld in een verzamelband van 626 bladzijden, waaraan 73 blz. ontbreken. [3] Elk gedicht blijkt voorts voorzien te zijn van een datum en ondertekening door Adriaan. [4]
Adriaan leefde van 1664-1727 was ongehuwd en werkte als organist in verschillende kerken van Brugge. Zijn devies was Virtus delectat. Dat betekent zoiets als: in deugd schep ik behagen. Hoewel zijn perikelen en zijn pennevruchten ten tijde van de Brugse kamers zeker boeiend zijn, gaat onze interesse vooral uit naar zijn relatie met de Sluizenaar Antoon Balckenende. [5] Beide mannen zouden elkaar kennen uit hun jonge jaren waarbij gedacht moet worden aan gezamenlijke bezoeken aan de herberg. Antoon was getrouwd met Margareta van der Speck, dochter van Johan van der Speck, griffier van het Vrije van Sluis en hij verdiende zijn geld in de graanhandel.
Verschaffel laat Adriaan ‘vluchten’ naar het Noorden waarmee hij vermoedelijk Sluis bedoelt, een bewijs daarvoor levert hij niet. Huygebaert poneert een letterlijke ‘vlucht’ als vraag en vermeldt dat het manuscript veel strekkende meters tot glorie van Balckenende en de zijnen bevat. En of deze overvloed moest dienen als compensatie na de ruzies in Brugge zal verder onderzoek moeten uitwijzen. Uiteindelijk blijft ook Huygebaert aan de vage kant. Voor een vertrek naar Sluis wordt geen bewijs geleverd. Laten we kijken naar de feiten.
In 1714-1715 schrijft Adriaan zijn rederijkerstestament en betaalde hij zijn doodschuld aan het H. Geestgilde. Dat gebeurde in de regel bij overlijden, maar ook wel bij vertrek uit een kamer. Toen zou de ‘veelschrijverij’ over Balckenende begonnen zijn. Adriaan schrijft echter al in 1703 een gedicht voor Margareta van der Speck die voor haar verjaardag van haar man een clavecimbel krijgt. Er zijn ook voorbeelden uit 1707, 1708 en 1711 van gedichten voor Balckenende, dus voordat Van der Brugghe breekt met de rederijkers. Het blijft onduidelijk hoe het zit met de gedichten voor Balckenende voor en na 1715. De suggestie is dat er sprake is van een enorme toename na 1715.
Oordeelkundighe Ghilden-lof ghevest op het voordeel van het Al-ghemeene-best, tot roem en luyster vande konijncklijcke Waepengilden, met eene tussen vloeyende bemerckinge, of de waere en van alle geleerde hoogh-gheachte Reden-konst wel kan tot een ghilde voeghen, Brugge 1716 of later volgens Huygebaert. Het is een aanval op de rederijkerskamers.
Verhandelinghe van de waegh-spelen met kaert en teerlinghen, Brugge 1716 bij Paulus Roose. Een verhandeling tegen gokken en kaartspelen.
Het gaat bij Adriaan van der Brugghe inderdaad niet om wat hij gepubliceerd heeft, maar om wat hij heeft nagelaten in zijn manuscript. Dat is niet gering vanwege de omvang en de veelzijdigheid. Er zijn dichtwerken bij intredingen in kloosters, bij priesterwijdingen en bij huwelijksfeesten. Er is aandacht voor oorlogen, vieringen voor vrede, feesten voor koningen en andere heersers. Hij betrad ook het terrein van de politiek, de nieuwsgaring en de satire. En Adriaan schijnt bij dat alles een verdienstelijk dichter geweest te zijn. Mede gelet op het feit dat hij ruim een halve eeuw actief is geweest in Brugge en omgeving, zal hij een schat aan kennis opleveren, zowel fictief als feitelijk, van de samenleving waarin hij leefde en voor ons in het bijzonder mogelijk ook van de graanhandelaar Antoon Balckenende uit Sluis. Het manuscript is zonder meer de moeite waard om nader bestudeerd te worden.
Tot slot geven wij het woord aan Adriaan van der Brugghe. Hij troost Balckenende in de hongerwinter van 1708-1709 met de hoge graanprijs. Hij werd belasterd graan aan Holland te verkopen, waardoor de prijs werd opgedreven (Geen onbekend fenomeen in de omgeving van Brugge, we lezen al over graanwoeker in de spelen van Cornelis Everaert.). De titel van het gedicht is een jaarschrift:
zonDer sChVLt Door nYt gheLastert zYnDe
De kooren eedt, en wet van Brugghe weet ghewis,
dat hy noyt graen en quaem op vremde zolders legghen,
en dat hy daeghelyckx moet zelve goedt ontzegghen
aen d’aerme, die ghewent zyn voor een kleene prys
ghedient te wesen. Wie maekt u onnoosle wys
dat Balckenende graen naer Hollandt zoude stieren?
Wie kan zoo dom den toom van zyne boosheydt vieren? [6]
[1] Tom Verschaffel. De weg naar het binnenland. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Zuidelijke Nederlanden. , Amsterdam 2017, 87.
[2] Ibidem, 85.
[3] Huygebaert, J., ‘Adriaan van der Brugghe (1664-1727) Brugges rederijkersgilden in en uit’, in Biecorf 110 (2010), 199-219. De verzamelband wordt bewaard in de openbare bibliotheek van Brugge als manuscript 706. Tenzij anders vermeld, komt alle informatie in dit blog van Huygebaert.
[4] Het lijkt erop dat Verschaffel vooral of misschien alleen maar Huygebaert heeft gebruikt voor zijn verhandeling over Van der Brugghe. In geen geval wekt hij de indruk diens handschrift zelf gezien te hebben. Ook de gebruikte citaten zijn overgenomen van Huygebaert, overigens deels met een verwijzing naar verkeerde pagina’s.
[5] Balckenende wordt vooral besproken in Huygebaert 210-212. Behalve bij Huygebaert kan men voor de wederwaardigheden van Adriaan van der Brugghe als Brugse rederijker ook terecht bij: M. Luwel, ‘Twee achttiende-eeuwse Brugse auteurs in twistgeschrijf over de rederijkerskamers’, in: De Gulden Passer 30 (1952), 121-133. Eveneens te raadplegen via de DBNL
[6] Huygebaert 211.
Geplaatst door Jan van Loo op 22 november 2017.