- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
Een van de eerste Zeeuwen die op een vélocipède reed, was Carolus Augustinus Aldeweireldt (1836-1925). Deze smid uit IJzendijke maakte in de jaren ’60 van de negentiende eeuw een eigen exemplaar naar het model dat de Parijse wagenmakers Pierre en Ernest Michaux in 1867 op de Wereldtentoonstelling in Parijs presenteerden. De vélocipède van Michaux kende een enorm succes en werd in heel Europa populair omdat dit rijwiel vele malen eenvoudiger te berijden was dan de oudere loopfietsen.
Als eerste had de Duitser Michael Kessler in 1760 opschudding veroorzaakt met zijn loopfiets: een stevige balk van ruim twee meter tussen twee bijna even grote wielen, waarop een van veren voorziene zitplaats en een tweetal handvatten. Een soortgelijk vervoermiddel maar dan voor twee personen presenteerden twee Franse uitvinders in 1799. Onder de Parijse jeugd veroorzaakte het een gevaarlijke rage. De fiets kon namelijk alleen rechtdoor, bij elke bocht moest worden afgestapt! Pas in 1817 zou de Duitse baron Von Drais een loopfiets met een om de as draaibaar voorwiel op de markt brengen.
De eerste vélocipède van Michaux met een groot voorwiel en een wat kleiner achterwiel werd in 1864 gemaakt. Nieuw waren de steun voor de zitplaats op de licht gebogen houten verbinding met het achterwiel en de strook bandijzer om de houten wielen. Veel belangrijker waren echter de massieve trappers aan de as van het voorwiel en het feit dat de stuurstang hiermee in directe verbinding stond. Michauxs prototype werd in de daaropvolgende jaren voortdurend verbeterd. De logge trappers werden aangepast, op het achterwiel kwam een rem. Ook kwam er een constructie waardoor een lantaarn meegevoerd kon worden.
Al snel begonnen nu overal in Europa wagenmakers, timmerlieden en smeden als Carolus Aldeweireldt dit rijwiel na te maken. Al in 1868 kon men in Amsterdam aan de Plantage Muidergracht bij de metaalwarenhandel van J.T. Scholte zelf gefabriceerde vélocipèdes kopen. Een jaar later richtte Henricus Burgers in Deventer de eerste Nederlandse fietsenfabriek op, waar 122 exemplaren per jaar gemaakt werden. De fiets bleek niet alleen een nuttig vervoermiddel, maar versterkte door een geregeld gebruik de spieren en verdreef volgens negentiende-eeuwse artsen elke aanleg tot jicht. De populariteit van de vélocipède leidde tot de oprichting van rijscholen waar men aan een leren leiband of ondersteund door hulpkrachten in ongeveer twaalf lessen het fietsen onder de knie kreeg. Een pianist die vrolijke deuntjes speelde om de moed erin te houden en stootkussens om het vallen wat te verzachten, maakten de lessen tot gezellige bijeenkomsten. Aan het begin van de twintigste eeuw zaten zowel mannen als vrouwen in groten getale op de ‘fiets’, de naam die vanaf 1885 steeds vaker voor dit rijwiel gebruikt werd.
De fiets van Aldeweireldt is in de Collectie Online opgenomen onder inventarisnummer G2911.
Katie Heyning
deze fiets is van mijn overgrootvader