uitgelicht
collectie-
stuk

Blog Guépin (13) Jean Guépin als dichterlijke mentor

19 december 2022

Afbeelding: ‘Lofzang voor den uitmuntenden Lier en Harpzanger Petrus Dathenus’ met in de kantlijn de nummers van de psalmen waarnaar verwezen wordt in de betreffende regel.

Een groot kenner van de 18e eeuw en met name van leven en werken van Betje Wolff is niet meer onder ons. P.J. Buijnsters, geboren op 18 oktober 1933, overleed onlangs op 17 november 2022. Het navolgende zal geen in memoriam worden, maar een overzicht van Buijnsters’ opvatting over Jean Guépin. Door zijn enorme kennis van de Nederlandse literatuur in de achttiende eeuw behoort hij tot een van de weinigen die de waarde van Guépin zag en lovend over hem schreef in zijn biografie over Wolff en Deken.1

‘Want dichten deed ze [Betje Wolff] van kindsbeen af. In hoeverre vond ze op dat gebied enige ruggesteun? Ik noemde al het Vlissingse dichtgenootschap ‘Conamur tenues grandia’2, waarvan ze zeker Guépin, Brahé en Veegens (haar wijkpredikant) goed kende. De belangrijkste van deze kring was voor haar stellig Jean Guépin.’3

‘Behalve Guépin moet als dichterlijk mentor van de jonge Elizabeth Bekker zeker genoemd worden haar veertien jaar oudere vriendin Petronella Johanna de Timmerman (1724-1786) uit Middelburg (…).’4 Na kennis genomen te hebben van de dichtwerken van deze vriendin stelde Buijnsters zijn mening bij: ‘Ik geloof dan ook niet dat Betje Wolff in strikt literair opzicht van deze Middelburgse vriendin heeft kunnen leren.’5 En uiteindelijk typeert hij onze dichter, wanneer Buijnsters het heeft over de satire op de psalmberijming van Datheen, als ‘Betje Wolffs Vlissingse mentor Jean Guépin (…).’6 Hoe verantwoordt Buijnsters deze uitspraken?

Of Betje Wolff echt steun heeft gehad aan het dichtgenootschap ‘Conamur Tenues grandia’ valt moeilijk vast te stellen. Zij is immers geboren in 1738 en hoewel hoogstwaarschijnlijk goed bekend met de intellectuele en culturele kring waartoe Guépin behoorde, was zij toch wel aan de jonge kant om aan dit dichtgenootschap deel te nemen, ook al weten we dat ze vanaf zeer jeugdige leeftijd al dichtte.7

In ons vorige bericht, Het geheugen van Betje Wolff, bespraken we het gegeven dat Betje Wolff vaak moest denken aan een uitspraak van Jean Guépin over een werk van Petrus Hofstede. Of ze die mening had gelezen of haar had horen vertellen, dus een persoonlijk contact met hem hierover had, bleef in het ongewisse. Wel staat vast dat ze bij enkele werken Guépin in onderwerp en stijl navolgde. De overbekende satire Datheeniana9 inspireerde Betje Wolff tot het schrijven van het hekeldicht De ongelukkige morgen; Datheniana (Hoorn 1974) en ook Guépins Vlissingsche Kermis (1765)10 vormde voor haar een inspiratiebron om de Beemstersche Kermis te schrijven, een werk dat overigens niet is overgeleverd.11

Besluit

Of Buijnsters met het voorafgaande een mentorschap van Jean Guépin over Betje Wolff voldoende heeft onderbouwd, is lastig vast te stellen. Tot nu toe is nergens uit gebleken dat ze elkaar persoonlijk gekend en/of ontmoet hebben. Die kans is wel groot, omdat ze in Vlissingen zich in dezelfde sociale kring bewogen. Wel zijn er voorbeelden aan te dragen, waaruit blijkt dat Betje Wolff zijn werk kende en dat ze voor Guépin een enorme waardering had. Dat blijkt met name uit haar Lijkzang die ze schreef naar aanleiding van diens dood in 1766. Ze kwam superlatieven te kort om hem, met name als dichter, te prijzen. Ze zette Guépin neer als iemand die nooit genoeg op waarde werd geschat, die een sieraad voor de mensheid was. Wie was in staat om te dichten zoals hij deed? Als hij je op de hak nam, kon je niet anders doen, dan je schamen, Ook was hij een eerlijk en gelovig man,
“Die schrandere oogen zijn geloken!”12

1 P.J. Buijnsters, Wolff en Deken, Leiden 1984.
2 Horatius, wij eenvoudigen streven naar het grootse. Het dichtgenootschap werd opgericht in 1753.
3 Buijnsters 1984, p. 27.
4 Ibidem.
5 Ibid., p. 28.
6 Ibid., 135
7 Ibid., p. 26.
8 Het begin van de satire op de psalmen van Datheen. Bron: Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg, Magazijn KLUIS Handschrift 6233, ‘Lofzang voor den uitmuntenden Lier en Harpzanger Petrus Dathenus’, fol. 1.
Datheniana, of ophelderingen en aanmerkingen over de vermaarde psalmberijminge van Petrus Dathenus, Amsterdam 1758.
10 Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg, Magazijn KLUIS Handschrift 6959, ‘Vlissingse kermis’, 1765. Hoe kwam Betje met dit werk in aanraking? Er zijn thans nog slechts twee exemplaren bekend.
11 Buijnsters 1984, p. 27 noot 61.
12 Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg, Magazijn KLUIS Handschrift 4240, ‘Lijkzang voor den weledelen gestrengen heere den heere Jan Guépin, 1766’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *