- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
Of en hoe Jean Guépin Betje Wolff heeft beïnvloed in haar literaire ontwikkeling is nog onderwerp van onderzoek. Belangrijk daarbij is de vraag in hoeverre er onderlinge contacten zijn geweest en in welke mate Betje Wolff kennis heeft kunnen nemen van de dichtwerken van Guépin aangezien veel daarvan niet is gepubliceerd. Er is in ieder geval één dichtwerk van haar hand bewaard gebleven, waarin ze haar bewondering voor Jean Guépin ronduit laat blijken: Lijkzang voor den weledelen gestrengen heere den heere Jean Guépin2 naar aanleiding van diens overlijden op 15 juni 1766.
Onder de verschillende uitingen van medeleven bij zijn overlijden is deze van Betje Wolff misschien wel de belangrijkste. Ze neemt volop de ruimte om in positieve superlatieven over hem te schrijven, wellicht indachtig aan het gezegde ‘Over de doden niets dan goeds’. Maar ze zal er toch ook wel iets van gemeend hebben.
Betje Wolff begint met aandacht voor de onlangs gehouden feesten naar aanleiding van de inhuldiging van Willem V als heer van Vlissingen.3 Vervolgens wordt Vlissingen daarna in diepe rouw gedompeld door dit enorme verlies. En weer memoreert ze de feestvreugde om verder te gaan met:
De Dichtkunst speelt gebroke klanken.
Geen vrolyk feestmuziek rolt van d’ yvoren Lier,
Nu niet omslingert met het loof van den laurier;
Maar met cipressen4 ranken!
De schrijfwijze van Guepin wisselt Betje Wolff af met Geupin en zij vindt: Geupin, hoe hoog geschat nooit naar waardy geschat. Zij constateerde kennelijk een tekort aan aandacht voor deze dichter die na een kort ziekbed overlijdt. Voor Vlissingen, ja heel Zeeland was het niettemin een groot verlies, want Wie kan als hy de Lier bespelen? Behalve dichten kon hij ook goed tekenen. Guepin stond bekend als een eerlijk en gelovig mens die zijn vorst en vaderland eerde. Ook de aandacht voor zijn humor ontbreekt niet. Wolff haalt uit naar de ongelovigen en snoert hen de mond met Hebt g’onder u wel één Geupin? En niet te vergeten: hij was ook koopman en reder.
Ook de nietigheid van de mens komt aan bod, want hoe goed je het ook hebt, Roem niet. al wat gy hebt is U ter leen bedeelt. Ook is er mededogen voor zijn rouwende vrouw (Elisabeth Freni) die haar levensvriend voor altijd moet missen. Betje Wolff besluit tenslotte met:
Wy pogen naar iets grootsch ons voorbeeld was Guepin!
Naar s’ Christens eerste pligt is hem gelyk te zijn.
Dit zy de Leste Les u door uw Vriend gegeven.
Zoo leven u’ hier vernoegt in hoop op t hemelleven.
Wie voor s’ Mans deugd & geest een blyk van achting gaf,
Myn Liefde & Achting strooyt dees bloemen op zyn Graf.
Na deze laatste regel richten we de aandacht op het hierboven afgebeelde portret van de vrouw die deze woorden opschreef. Het portret is gedateerd op 1766 (zie voor de onderbouwing noot 1). En de vrouw die ons aankijkt, is de dan 28-jarige Betje Wolff. Zo moet ze eruit gezien hebben toen ze dit gedicht schreef. Minstens even interessant is het boekwerk dat ze in haar hand houdt: An essay on man van Alexander Pope. Het is een boek waarvan ze in 1783 een prozabewerking zal schrijven.5 Het is goed mogelijk dat haar kennismaking met Pope via Jean Guépin is gegaan. Hij schreef rond 1750 het gedicht De Mensch, waarbij Pope fungeerde als zijn inspiratiebron.6
Liefhebbers kunnen het originele handschrift hieronder (noot 2) downloaden, voor de pdf-versie van de transcriptie van de Lykzang klikt men hier.
1. Marita Mathijjsen, “Uit de kast: een ‘emobiografie’ van Betje Wolff”, 9 mei 2022 en “Betje was niet zestien jaar” (uitleg over het portret), 28 mei 2022.
2. Middelburg, Zeeuwse Bibliotheek, kluis handschrift 4240: Betje Wolff, Lijkzang voor den weledelen gestrengen heere den heere Jan Guépin, 1766, Collectie Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Het gedicht omvat één katern met de foliumnummers 1-4.
3. Op 30 mei 1766, dus kort voor zijn overlijden schreef Guépin nog een gedicht over deze heugelijke gebeurtenis.
4. Een cipres is het christelijk symbool van de hoop op een leven na de dood.
5. P.J.Buijnsters, Bibliografie der geschriften van en over Betje Wolff en Aagje Deken, Utrecht 1979, 36 nr. 57.
6. Middelburg, Zeeuwse Bibliotheek, kluis handschrift 2717: Jean Guépin, De mensch, [ca. 1750]. Collectie Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Het gedicht omvat één katern en is doorlopend genummerd met de oneven foliumnummers 1-15.