- Nieuws
- Collectie
- Publicaties
- Jeugd
- Werkgroepen
- Wetenschapsplatform
- KZGW
- Contact
Grafstenen in de kerk van IJzendijke
Allereerst een, waarschijnlijk zeldzaam, pamflet met de titel ‘Grafschriften uit de Ned. Herv. Kerk te IJzendijke’, waarvan J. van Rijen de auteur is. Het gaat hier om de Mauritskerk, een van de oudste protestantse kerken in Nederland, die thans onder Monumentzorg valt. De bouw vond plaats van 1612-1614. In 1940 en 1944 had de kerk te lijden onder oorlogsgeweld en de laatste restauraties dateren uit 1949 en 2012.
Het pamflet van 6 pagina’s beschrijft de grafschriften van de aanwezige graven, die bij sommige overleden personen opvallend veel informatie verstrekken. Er is een kaart van de kerk met de genummerde graven erin aangegeven. Een naamregister aan het eind geeft aan onder welk nummer iemand begraven ligt.
Overigens zijn de graven bij een van de restauraties verwijderd en bij teruglegging op een andere plek terecht gekomen. De meeste van de vermelde overlijdens zijn van de zeventiende eeuw.
Brief met benoeming voor de schout in Hengstdijk
De tweede aanschaf is een manuscript van één velletje en is een brief uit Terneuzen van 26 februari 1814 van de commissaris-generaal in het Departement van de Monden van de Schelde, te weten, de heer F.C. de Jonge. Hij stemt in met een verzoek van Jan Fransis Staal om vanwege zijn hoge leeftijd ontslagen te mogen worden als president-schepen en vervolgens benoemt hij (diens zoon?) Jan Staal als ‘provisioneele schepen’. Deze kennisgeving is gericht aan de schout van Hengstdijk die de benoeming verder moet afhandelen.
Ontslag wegens onbetamelijk gedrag
De laatste aanwinst is een klein dossier (5 stukken van10 pagina’s) over het ontslag van de pastoor van Paulus Polder, gemeente Stoppeldijk. Men leze de beschrijving bij de aanschaf.
In november 1832 schreef de burgemeester van Stoppeldijk aan de directeur-generaal voor de R.K. eeredienst in ‘s-Gravenhage, dat pastoor Van den Ende een onzedelijke handelwijze had en verzoekt intrekking van diens benoeming. Het ‘onzedelijke’ bleek te bestaan uit hebzucht en gierigheid, althans dat waren de nadergenoemde feiten: de inkomsten van de kerk in privé-zak, meerdere keren dezelfde kaarsen verkopen etc. Dit werd ook gerapporteerd aan de bisschop en enkele pastoors uit de omgeving konden de klachten onderschrijven. In oktober 1833 werd bij de vice-superior der Nederlandse legatie, Antonucci aangedrongen op haast want Van den Ende was begonnen de armlastige parochianen te bedelen, zogenaamd uit eigen zak. Men verzocht de onderpastoor van Hulst, J.F. Janssen in zijn plaats te benoemen. Op 14-10-1833 benoemde Antonucci inderdaad een nieuwe pastoor. Toen deze in Paulus Polder kwam bleek dat Van den Ende de pastorie niet wilde verlaten. Eene C. van Trappen uit P.P. rapporteert dit aan advocaat Van Deinse te Hulst. Van den Ende had gezegd ‘dat hij geen kwajongen is en niet wil vertrekken voor hij zijn Koninklijke permissie kreeg van de heer Piersser.’ Van Trappen verzocht Van Deinse om juridische stappen opdat de pastorie vrij komt.
Jan van Loo,
conservator handschriften