uitgelicht
collectie-
stuk

Boekwinkeltje: Utiliteyt voor de gemeene saake

16 juni 2022

Elke maand belichten we één van de vele uitgaven van het KZGW die nog steeds te koop zijn. Deze maand: Johan Francke: Utiliteyt voor de gemeene saake. De Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697. De prijs is 20,45 euro. NB: Leden van het KZGW krijgen 10 procent korting. De verzendkosten zijn 6,75 euro (binnen Nederland). Klik hier om het te kopen.

In 2004 schreef een recensent: “Dit onderzoek naar de Zeeuwse kaapvaart in het laatste decennium van de zeventiende eeuw getuigt van grote moed. De auteur bracht een indrukwekkende hoeveelheid bedrijfshistorische gegevens boven water: over de schepen, de reders, de kapiteins, de winstgevendheid, de goederen die werden opgebracht, de kopers die dergelijke goederen weer kochten, de banden met de VOC en de WIC, de kuiperijen en fraudes… Een hele reeks vragen werd op het materiaal afgevuurd, zoals: Wanneer was het kaapvaartbedrijf winstgevend? Hoe werd deze gefinancierd? Welke nevenactiviteit hadden de reders? Hoe kwam men aan de bemanning? Wat was de positie van de kapiteins? Hoe was de verhouding tot de politiek, tot de reguliere oorlogsvloot? In welke zeeën was de kaapvaart voordelig? Welke taktiek werd wanneer toegepast? Hoe ging men om met krijgsgevangenen? De gehele database paste niet in één deel: een apart deel met aanvullende onderzoeksgegevens (247 blz.) is via de auteur te verkrijgen. De inzet van de auteur dwingt des te meer respect af indien men bedenkt dat het gehele onderzoek in slechts vier jaar is afgerond.

“De kaapvaart bleek een bedrijfstak die sterk met het gehele politieke en economische leven in Zeeland verstrengeld was. Gezien de neergaande conjunctuur in de regio vormden commissies een interessante aanvulling op het bestaan van de Zeeuwse reders en ondernemers. Voor hen was vreedzame handel en het varen in convooien (de voorkeur van de Amsterdamse kooplieden) een minder aantrekkelijke optie. Het was vrijwel onmogelijk om alleen van kaapvaart te leven: het was een activiteit die verricht werd naast de koloniale handel en koopvaardij, naast het politieke bedrijf en de industriële onderneming. Het uitreden van een kaperschip kon zeer winstgevend zijn, maar de risico’s waren eveneens zeer groot. Ook betekende de kaapvaart werkgelegenheid voor de Zeeuwen zelf: 60% van de matrozen kwam uit Zeeland. De lonen (en beloningen) lagen daarbij aanzienlijk hoger dan in de marine en koopvaardij.
De getalsmatige analyses laten belangrijke conclusies toe. In tegenstelling tot de algemene indruk die men van deze ondernemingen heeft, was de kaapvaart een continu bedrijf: het gehele jaar door werden ‘prijzen’ (vijandelijke schepen en/of hun lading en/of hun bemanning)
genomen en opgebracht, zelfs in de winter. De periode 1689-1692 was het meest winstgevend.

Daarna liep het aantal ‘prijzen’ terug, maar relatief waren latere vangsten wat rijker dan in de eerste jaren van de oorlog. Vlissingen ‘ving’ de meeste schepen; de Middelburgse ‘prijzen’ leverden veruit het meeste op. Er was ook een verschuiving waarneembaar in de taktiek.
Aanvankelijk voerde men individuele raids uit, maar na 1692 gingen kaperschepen steeds meer in compagnie varen. Zij vielen daarbij gezamenlijk een vijandelijk schip aan. Van de genomen goederen bleek vooral de wijn van groot belang: door de oorlog was de gewone wijnhandel immers sterk teruggelopen. Zeer waardevol is de vergelijking met de kaapvaart van andere landen in de Negenjarige Oorlog. Tegen de 13 miljoen gulden die de Zeeuwse commissievaart (officieel) opbracht vielen Vlaamse kapers bijna in het niet. De Engelsen waren vaak wel succesvol, maar aangezien zij later begonnen, konden zij minder profiteren van de rijke eerste jaren. De Franse kaapvaart leverde weer meer op dan de Zeeuwse. De Fransen hadden daarnaast het voordeel dat hun operatiegebied (Noordzee) dichter bij de vertrekhavens lag. De Zeeuwen voeren vooral op de Golf van Biskaje, de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan, zodat de kosten (en problemen van het goed bergen van de lading) relatief hoger uitvielen. De gemiddelde ‘prijs’ die de Fransen namen was echter minder waardevol dan de gemiddelde Zeeuwse ‘prijs’.

Het boek bevat ook een vergelijking met de opbrengst uit de kaapvaart gedurende de andere oorlogen van de Republiek. Het is jammer dat de auteur geen gebruik maakt van de recente inflatiecijfers van De Vries en Van der Woude; dat had de analyse scherper kunnen maken. Duidelijk is wel dat na de Spaanse Successieoorlog de Zeeuwse commissievaart sterk terugviel. De veelheid aan details en getalsmatige berekeningen maakt het de lezer echter niet altijd even makkelijk om de hoofdlijnen van het betoog te volgen. Op pagina 105, bijvoorbeeld, stelt de auteur dat de commissievaart geen bemanning aan de reguliere oorlogsvloot onttrok — dit zou een ‘idee-fixe’ zijn dat naar het ‘rijk der fabelen’ verwezen kon worden. Geen onbelangrijke opmerking, maar in het resumé op pagina 389 staat het er weer anders: ‘De commissievaart oefende een zo grote aantrekkingskracht uit op het arbeidspotentieel van zeevarenden, dat de Zeeuwse admiraliteit grote moeite had haar vloot te bemannen en naar draconische maatregelen — uitvaarverboden — moest grijpen.’ Soms lijkt het ook alsof de auteur werkelijk alles heeft willen berekenen wat maar mogelijk was. Het nut van getalsmatige analyses naar scheepsnamen, of de verdeling van type schepen opgebracht naar prijzenhof, is bijvoorbeeld niet direct duidelijk. Wellicht had een iets strakkere opzet de argumentatie kunnen verhelderen. Nu worden uiteindelijk de antwoorden op een aantal vragen van de centrale probleemstelling (Waarom was de greep van de overheid op deze bedrijfstak zo gering? Op welke wijze moeten de cijfers worden geanalyseerd om de prijzen in vergelijkend perspectief te kunnen plaatsen?) tussen de details door behandeld. Zij komen in ieder geval niet terug in het resumé. Het is dan ook jammer dat hij zich niet heeft willen wagen aan een echte conclusie. Was de kaapvaart voor Zeeland nu uiteindelijk een vloek of een zegen? Zou de Republiek beter af zijn geweest met een sterkere oorlogsvloot, of als de vrede eerder getekend was? Dergelijke vragen zijn niet expliciet door de auteur gesteld en kunnen ook nu nog niet worden beantwoord. Binnen de gegeven omstandigheden, echter, laat Francke zien dat kaapvaart voor de Zeeuwse ‘cash-nexus’ wel degelijk de meest aantrekkelijke optie was. Gesteund door de lokale politieke elite, die veelal zelf een direct belang in een kaperschip had, kon een aanzienlijke groep reders en ondernemers goed geld verdienen aan de oorlog.”

Marjolein ’t Hart, Recensie in: Bijdragen en mededelingen
betreffende de geschiedenis der Nederlanden
119(1):102 (2004)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *